De volgende dag werd ik op uiterst onaangename wijze wakker. Om 7:12 om precies te zijn. Het was de avond ervoor laat geworden. Fabio, een oude neger die bij ons in het gebouw woonde, was overleden. Ooit was hij professioneel baseballspeler geweest. En bokser. Dat was alles wat we van hem wisten. Hij had in zijn lange leven veel meer belangwekkends gedaan, maar het feit dat hij professioneel bokser was geweest was ons blijven bijstaan. Het was hem niet echt aan te zien. Toen ik hem leerde kennen was hij volkomen blind en versleten. Een taaie was hij wel. Orlando en ik speelden wel eens een potje ping pong met hem in de kelder. Het was een raadsel hoe hij het deed, maar we moesten ons best doen om niet door hem te worden ingemaakt. Hij leek gebruik te maken van zo’n radar zoals vleermuizen dat schijnen te hebben. Zijn armen waren nog loeisterk. Al was hij de negentig reeds gepasseerd, hij won gemakkelijk van ons met armpje drukken. We boksten ook wel eens met hem maar waren daar mee opgehouden toen zijn blinde uppercut Orlando vol op de kaak trof, waardoor hij dagenlang met een scheve bek door huis liep en weigerde de straat op te gaan omdat hij zijn clowneske kop aan niemand durfde te tonen. Als hij het maar even aankon hielp hij bij ons in de huishouding. Hij haalde emmers water uit de kelder als de waterpomp weer eens stuk was. Maar de laatste maanden lag hij voornamelijk op bed. Helemaal onverwacht was het natuurlijk niet, maar toen alles erop wees dat hij de volgende dag niet zou halen bleven we naast hem op bed zitten zonder een woord uit te kunnen of te durven uitbrengen. Daarna hadden we de hele nacht bij de dodenwake gezeten en thuis nog wat nagepraat. We voelden ons verloren. Met sterven is het altijd hetzelfde liedje: eentje gaat er dood en de rest blijft achter met een kutgevoel.
Daar werd ik die ochtend nogmaals op opmerkzaam gemaakt door een geluid dat de zenuwreceptoren in mijn schedelbasis vol op de proef stelde. Alsof iemand met een voorhamer aan het testen was of een aambeeld wel stevig genoeg was. Ik realiseerde me dat dat laatste waarschijnlijk ook het geval was, want Pavel zou die ochtend komen. Een geluk bij een ongeluk. En ik wist nu al dat dit een van die dagen zou zijn waarop er geen uitzonderlijke productiviteit aan de dag zou worden gelegd. Niet door mij tenminste. Ik haalde een emmer water uit de keuken en goot het langzaam over me heen.
In de hal trof ik Pavel aan, die inderdaad met volle inzet op een roestig stuk metaal aan het slaan was. Hij was in hemdsmouwen en het zweet liep over z’n kop.
‘Pavel, goed dat je er bent. Wil je koffie?’
Dat was allesbehalve een expressie van mijn hoffelijke inborst. Als het kabaal niet snel ophield kon ik de zwabber ter hand nemen om Pavels lichaamssappen op te dweilen en had ik de komende jaren ruimschoots de tijd om in een schaars verlichte cel mijn ogen te verpesten met het lezen van een standaardwerk over lifttechnologie.
‘Ja graag.’
‘Kom binnen.’
Hij legde zijn gereedschap neer en kwam de keuken binnen. Ik hield hem een sigaret voor die hij gretig aannam.
‘Gaat het lukken?’
‘Zeker. Nog een minuut of twintig en hij werkt weer.’
byby