Shower to the People

facebooktwitterlinkedinby feather

Magnolia woonde in één van de luxe flatgebouwen die vlak na de revolutie vol waren gepropt met boerenfamilies. Dat was inmiddels al enige tijd geleden, maar het had zijn sporen nagelaten. Uitgewoond was niet het juiste woord. Het riep voornamelijk verbazing op dat nooit iemand op het idee was gekomen om het te slopen en er iets fatsoenlijks voor in de plaats neer te zetten. Omdat de ventilatie van de flats niet berekend was op bewoning door uitgebreide families met een ontelbare hoeveelheid kinderen, neven, nichten, schoon- en grootouders, laat staan het houden van kippen, mestvarkens en ander kleinvee had men her en der gaten in de gevel gehakt.

Voor het trapportaal zat Simone, een van de buurvrouwen, op een paar opeengestapelde autobanden. Toen ze me aan zag komen lopen stond ze op en gebaarde opgewonden dat ik uit het zicht moest gaan staan. Ze pakte me bij de elleboog en legde haar andere arm op mijn schouder. Gebruikmakend van haar lichaamsgewicht trok ze me een centimeter of dertig naar beneden, totdat ze me in de juiste positie had gekregen om in mijn oor te fluisteren. Simone had een verticale uitdaging, maar met haar techniek wist ze dat redelijk te compenseren.

‘Damian is terug. Haar man, je weet toch? Ze hebben hem onverwachts vrijgelaten. Hij zit boven. Wacht hier en haal het niet in je hoofd om naar binnen te gaan. Ik ga je was halen.’

Eind jaren tachtig, in de nasleep van een ontspoorde nacht, had Damian de deur van een vrijstaand huis in Marianao geforceerd, op jacht naar vijfentwintig peso’s – of meer, al was dat niet strikt noodzakelijk – om een fles rum te kunnen kopen. Chispatren, clandestien gestookte rotzooi, maar net zo eerlijk als dat dure spul, en 24 uur per dag verkrijgbaar.

Toen hij de slaapkamer binnenkwam struikelde hij over een nachtspiegel en maakte het oudje dat lag te slapen wakker. Ze kreeg van de schrik een hartaanval en stierf ter plekke. Damian klauterde snel weer naar buiten en liep in de val van de gealarmeerde politie en werd, nadat hij eerst twee agenten tegen de vlakte had geslagen, naar de minst gezellige gevangenis van het eiland gezonden. Ik kende hem niet, maar uit de verhalen van Magnolia had ik opgemaakt dat zijn verblijf achter tralies het bereiken van wereldvrede van een hoop obstakels had verlost.

‘Kom voorlopig niet terug. Ze belt je wel. Kom alsjeblieft niet terug. Hij heeft een groot mes bij zich. Hij vermoedt iets. Als hij je ziet snijdt hij hem er bij je af. Hij is razend. Kom niet terug.’

Verdomd jammer van mijn dure overhemden. Het stak dat de wasbeurt voor niets was geweest. Het Cubaanse waspoeder is chemisch verwant aan napalm. Maar ik moest wel. Ik had geen keuze.

Simone drukte me de nylon tas met gewassen kleren in handen. Ze slaagde erin om me met een urgent gebaar weg te sturen want voor ik het wist stond ik alweer buiten de vuurlinie op de hoek van de straat. Zelf liep ze zeer behoedzaam achteruit het trapportaal binnen, met de helft van haar schedel waarin haar ogen zaten naar buiten hangend, om zich ervan te verzekeren dat ik echt wegging. Ik liep calle 8 af en kocht twee blikjes bier bij de paladar op de hoek met E waarvan ik er een gelijk opdronk. Snel daarna stak ik Línea over. Een paar straten verderop was een rustig park, Parque Lennon. In het midden stond een bankje met een bronzen beeld van John Lennon. Zijn brilletje was er vanaf gejat. Hij zag er vreemd uit zo, zonder bril had hij wel iets weg van een indiaan. Hij leek meer op Hatuey dan op een dode Beatle. Ik ging naast hem zitten, zette de tas tussen ons in, opende het tweede blikje bier en stak een sigaret op. Een voor een haalde ik mijn overhemden uit de tas. Heel nauwgezet wreef ik er steeds een klein beetje sigarettenas overheen en veegde ermee langs de groene aanslag aan de onderkant van het bankje. Nadat ik dat naar tevredenheid had voltooid maakte ik het af met een paar druppels bier. Al met al had ik het gevoel dat ik goed bezig was.

‘Power to the people!’

Omdat al mijn aandacht uitging naar het wasgoed had ik niet opgemerkt dat er iemand bij me was komen staan. Toen ik opkeek zag ik een magere vent van een jaar of veertig. Of vijftig. Het was een man en hij was mager. Muisstil stond hij, op een halve meter afstand, mijn verrichtingen te volgen. Hij had op een eerder moment van zijn bestaan wel eens wat zonnecrème kunnen gebruiken want zijn huid hing als goedkoop, slecht gelooid leer over zijn skelet heen. Verder had hij opvallende helderblauwe ogen en de geur die om hem heen hing had weinig weg van wilde limoenen.

‘Power to the people’ herhaalde hij. ‘Power to the people. John Lennon. You know? John Lennon. Power to the People.’

Na deze voordracht strekte hij zijn arm naar me uit. Het ging een beetje onwennig, alsof hij er voor oefende. Toen hij dat voldoende onder de knie leek te hebben draaide hij zijn hand een kwartslag en hield deze als een kommetje ter hoogte van mijn borstbeen. Ik viste een briefje van tien peso’s uit mijn borstzakje.

‘Yeah’, zei ik. ‘Shower to the people.’

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Ontwikkelingshulp moet je afdwingen

facebooktwitterlinkedinby feather

Toen ik de hoek omsloeg op Belascoain hoorde ik mijn naam roepen. Hector stond op een balkon op de eerste verdieping. Hij riep dat ik naar boven moest komen. Hector was een geval apart. Hij had onlangs een jaar vast gezeten wegens peligrosidad, en daar viel weinig tegenin te brengen. Hij was jinetero eerste klas en voor geen cent te vertrouwen. Een ongelikte beer die zonder angst en volstrekt schaamteloos in het leven stond. Ik kwam hem vaak op feestjes tegen en dan viel er erg met hem te lachen. Je moest alleen geen zaken met hem doen en je geld in je zak houden. Dan was het een geschikte vent. Belangrijker was nog dat hij overal van op de hoogte en een redelijk betrouwbare nieuwsbron was. Hij was nooit te beroerd om dat nieuws te delen. Vreemd genoeg vroeg hij daar dan weer nooit geld voor. Zo sluw was hij dan weer wel. Hij zorgde ervoor dat je hem nodig had en voor je het wist… pats! Dan zat je in het net.

Ik liep naar boven en gaf hem een hand. Hij trok me naar binnen en schonk me een glas rum in.

‘Hoe gaat het met Søren?’, vroeg ik.

Hij klapte bijna dubbel van het lachen.

‘Søren draait lekker. Zijn naam staat op deze fles.’

Søren was een jonge Deen die een paar jaar geleden in Havana de liefde van zijn leven vond. Yumelkis. Hij huurde een appartementje om met haar zijn vakantie door te brengen. Zij stond er op dat haar broer Hector ook bij hen kwam inwonen, omdat hij geen dak boven zijn hoofd had. Verblind van liefde stond hij dit toe. Hector week geen moment van haar zijde, en haar Deense liefde stopte hem zo nu en dan vijftig dollar toe zodat hij met zijn vrienden op zou rotten naar een discotheek en hen met rust zou laten.

Het werd een dure vakantie. Yumelkis had een nieuwe garderobe nodig. Ze vertelde hem dat er kort voor hun kennismaking bij haar was ingebroken en dat al haar kleren waren gestolen. Ze had veel kleren nodig, uiteraard van internationale merken. Anders zou zij zich ongelukkig voelen. Het is moeilijk om meisjes als Yumelkis iets te weigeren.

Haar moeder moest medicijnen hebben om de een of andere zeldzame ziekte mee te bestrijden. Søren gaf haar zonder morren 600 dollar. Inmiddels had hij zijn broer in Denemarken al gebeld om te vragen zijn motorfiets te verkopen en het geld op te sturen. Zijn terugreis had hij voor een tweede keer met een maand verlengd. Hij moet een eigenaardige indruk van Cuba hebben gekregen. Met alle kennissen van Yumelkis was iets akeligs aan de hand. Steevast dingen die geld kostten.

Een santero kreeg een stapel biljetten toegestopt. Offers waren nodig om Yumelkis te verzekeren van de hulp van de goden om een dreigende krankzinnigheid af te wenden. Haar broer had geld nodig om een proces wegens het verhandelen van imitatiesigaren af te kopen. Beiden hadden geld nodig voor een taxirit naar Matanzas om een oom te bezoeken in het ziekenhuis. Volgens Yumelkis was deze oom aangereden door een Lada die werd bestuurd door een belangrijk partijlid. Hector had het over een gescheurde milt na een vechtpartij en in een dronken bui verhaalde hij over een tante met een afgezet been. Søren‘s vertrouwen deed alle alarmbellen verstillen, en hij bleef zichzelf voorhouden dat het aan de taalbarrière lag. Liefde maakt blind en in dit geval zo achterlijk als een zeepaardje met een drankprobleem.

Inmiddels had de vakantie hem al twintigduizend dollar gekost. Een baan in de visverwerkende industrie riep hem. In Denemarken lag inmiddels dertig centimeter sneeuw.

Twee dagen voor zijn vertrek vertelde Yumelkis hem huilend dat zij zwanger was. Ze wilde graag een kind van hem, daar niet van, maar in Cuba was het nu eenmaal niet gemakkelijk om een kind groot te brengen. Daar was veel geld voor nodig. Søren had verantwoordelijkheidsgevoel: nog steeds maakt hij iedere maand een bedrag over.

Gelukkig weet hij niet dat zijn kind krap zeven maanden na zijn eerste ontmoeting met Yumelkis werd geboren en dat Hector niet haar broer was maar haar wettige echtgenoot. Iedere week belt hij om te vragen hoe het met zijn zoon gaat. Nog steeds. Yumelkis stuurt hem sporadisch foto’s en smeekt hem om haar niet op te komen zoeken omdat Hector nog steeds zo kwaad is dat hij zijn zusje heeft laten zitten dat hij in staat is hem te vermoorden. Søren heeft nog geluk gehad. De meest voorkomende strategie van jinetera’s moet leiden tot een huwelijk en de oversteek naar het land van de prooi. Een paar jaar en een verblijfsvergunning verder verdwijnt ze uit zijn leven en laat ze haar Cubaanse verloofde overkomen. Ach ja, in liefde is alles geoorloofd.

‘Søren maakt het goed. En weet je, misschien, als hij genoeg gespaard heeft, mag hij binnenkort weer eens langskomen. We leven in de Derde Wereld, Ivo… we moeten wel! Ontwikkelingshulp moet je niet vragen, die moet je afdwingen.’

Een ding was zeker. De hulpgelden van Søren werden niet in de inrichting van het huis gestoken. Het was een gore bende met een bed, een tafel en drie stoelen, een ijskast en een klein keukentje. Halverwege de ruimte hingen wat lappen van het plafond tot aan de vloer. Ik nam aan dat daarachter gedoucht en gescheten kon worden. Hector haalde een cd-speler tevoorschijn en zette een cd met salsamuziek op.

‘Luister.’

Ik wilde wat zeggen maar hij gebaarde dat ik naar de muziek moest luisteren met m’n bek dicht. Het was geen onaardige muziek. Een grote band, goede zangers. Ik kon mij niet herinneren het ooit eerder te hebben gehoord.

‘Deze band is in opkomst. Obra de Viento heet het. Wat je hoort is tijdens een concert opgenomen. Ze zijn nu klaar voor het echte studiowerk. Kost normaal 20.000 CUC. Ik kan een deal krijgen voor 10.000 CUC, inclusief 5000 cd’s. Een schijntje dus. Als jij voor dat geld zorgt krijg je 30% van de rechten op de muziek. Van de totale opbrengst dus. Lijkt het je wat?’

‘Het lijkt me een werelddeal, Hector. Maar ik ga niet met jou in zee. Dat weet je.’

Hij keek even teleurgesteld. Een moment maar, hij veerde gelijk weer op.

‘Ok man. Dan niet, ik begrijp het. Ik vind wel iemand.’

‘Daar ben ik van overtuigd. Doe de groeten aan Yumelkis. En aan Søren. Knijp die jongen niet teveel uit.’

‘Hij vraagt erom, Ivo. Je kunt het me niet verwijten. Hij vraagt er gewoon om.’

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

De pindaverkoopster

facebooktwitterlinkedinby feather

 

Er zat niets anders op dan naar buiten te gaan om ter ontspanning een potje te gaan basketballen bij het sportcomplex in de buurt van hotel Bruzón. Dat deed ik wel vaker. Er hing altijd een groep jongens rond die wilden spelen. Hoewel ik een zeldzaam slechte speler was werd ik gedoogd. Zo nu en dan scoorde ik, maar meestal was dat puur geluk of zelfs onbedoeld als een mislukte pass per ongeluk in het net belandde.Toen ik ernaartoe reed wist ik al dat het waanzin was. Het was 38 graden en er stond geen zuchtje wind. Er waren toch nog een tiental spelers aanwezig. Een van hen herkende mij en gooide de bal in mijn richting. Er was geen terugweg. Hevig zwetend en hoestend speelde ik een kwartiertje mee. Daarna hees ik mij op een muurtje om te blijven kijken. Een mulattinnetje van een jaar of dertig liep voorbij, hield even in, draaide zich om en kwam op mij af. Ze hield haar hand omhoog, met daarin een aantal kleine puntzakjes met pinda’s.

‘Wil je maní?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Jezus, wie heeft er met deze hitte trek in pinda’s, hoe kom je erop.’

‘Je moet toch wat.’

‘Is het nooit bij je opgekomen om blikjes frisdrank te verkopen, flesjes kraanwater desnoods?’

‘Daar heb ik geen vergunning voor. Hier vlakbij verkopen ze limonade. Trakteer je me?’

Ik haalde mijn schouders op.

‘Laten we dat maar doen.’

Ik liep achter haar aan naar La Feria de la Juventud, een kinderspeelplaats tegenover hotel Bruzón. Er was een klein tentje waar ze sojahamburgers verkochten. Ik vroeg of ze wat te drinken hadden en kocht twee lauwe blikjes sinaasappeldrank, iets anders was er niet. We gingen aan een tafeltje in de schaduw zitten. Ze dronk het blikje in een teug leeg en ik volgde haar voorbeeld. De zoete troep was niet echt dorstlessend, maar het was beter dan niets.

‘Laten we er nog eentje nemen’ zei ze.

Ik stond op en liep terug naar het hamburgertentje. Toen ik weer naar ons tafeltje liep stond er een oude man bij haar. Hij zag er uit als een zwerver. Ze wisselden een paar woorden en hij liep weer weg.

‘Wat wilde die vent van je?’ vroeg ik toen ik weer bij haar was komen zitten.

‘Hij vroeg of hij vanmiddag langs kon komen. Kijk, de pindahandel is leuk, maar je kunt er niet van rondkomen. Voor 80 peso’s maak ik een nummertje met hem.’

’80 peso’s? Moneda nacional? Dat is nog geen vier dollar!’

‘Kom op, het is gemakkelijk verdiend. Ik doe het alleen met oude kerels. Als ze hem al omhoog kunnen krijgen komen ze binnen een minuut klaar.’

Ze lachtte. Ze had een stralend gebit, met detonerende gouden hoektanden. Ik keek nog eens goed naar haar. Haar kleine harde borstjes waren duidelijk zichtbaar onder haar hempje. ‘Zonde van al dat lekkers’, dacht ik. Maar onafhankelijk door het leven gaan heeft zijn prijs.

‘Jij kan toch veel beter krijgen?’

Ze lachtte weer. Schroom was haar vreemd, en dat telt ook in deze wereld.

‘Ja, in ruil waarvoor? Het lijkt heel wat beter om het met jonge aantrekkelijke jongens te doen, maar die willen de hele nacht doorneuken, waardoor je de volgende ochtend met een gescheurde kut wakker wordt en het nog maar de vraag is of ze je betalen. Ik scheid de zaken liever van mijn eigen behoeften. De hoer spelen met oude stumperts om te kunnen eten en als ik eens goed genomen wil worden vind ik wel iemand die mij kan geven wat ik nodig heb. Veroordeel me maar, maar ik heb een eigen appartementje hier om de hoek, een kamer met douche en toilet, en heb al sinds de periodo especiál geen rammelende maag meer gehad.’

‘Hey, ik veroordeel je niet. Ik vroeg het me alleen af.’

Misschien moest ik dat laatste maar eens afleren. Ik begon me steeds vaker dingen af te vragen, en niets wees erop dat ik daar beter van werd.

‘Wil je niet met me mee?’

‘Ik moet er maar weer eens vandoor. We komen elkaar vast wel weer eens tegen.’

‘Hier.’ Ze strekte haar arm uit. ‘Neem een zakje pinda’s. Zodat je nog even aan me blijft denken.’

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Gregorio

facebooktwitterlinkedinby feather

Thuis trof ik een complete chaos aan. Juana liep als een kip zonder kop in het rond. Tot dusver niets nieuws. Carmen zat met enkele buurvrouwen aan de keukentafel.

‘Ivo. Er is iets vreselijks gebeurd. Gregorio is van het dak afgesprongen. Hier van onze flat.’

‘Ach Jezus, nee. Niet Gregorio!’

Gregorio was een vriendelijke oude baas die tweemaal in de week aan de deur kwam met verse melk van het platteland. Zijn broer had een stuk of veertig koeien. Gregorio ging voor hem zijn vaste klanten langs. Vaak liep zijn vrouw met hem mee. Deze was volkomen geschift. Voor mensen zoals zij was het woord kierewiet in het leven geroepen. Naar het schijnt had ze ooit een verkeerd medicijn toegediend gekregen waardoor een substantieel deel van haar cortex was weggebrand. Het resulteerde erin dat zij de godganse dag over onbenulligheden lulde. Zonder dat er enige aanleiding toe was haalde ze herinneringen op uit het verleden en vermengde die met beschouwingen over van alles en nog wat. Dat ging als volgt: “Mariela wilde per se de stoep dweilen met water uit de rode emmer…  Ik krijg pijn in mijn buik van het rijden in bussen van lijn 115… ik zal eens kijken of de mamey al rijp is… De Polen hebben onze koffiepot gevuld met lijm… Ik heb de blikopener met de galajurk in een jute zak gestopt en bij de lege vlaggen gelegd… Niet de telefoon opnemen, dan krijg je lekkage…” Enzovoort. En dat zonder een pauze te nemen, dag in, dag uit.

Het leek er op dat Gregorio’s stoppen na tweeëntwintig jaar waren doorgeslagen en hij eeuwige verlossing had gezocht door zich van het dak van onze flat te werpen. Geen prettig gezicht, zo kon ik uit de verhalen van de kakelende buurvrouwen opmaken. Ik had intens medelijden met hem. Hij kon geen kant op.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Vriendschap

facebooktwitterlinkedinby feather

Orlando kwam de keuken binnen. Hij kwam net uit zijn bed en zonder ons met zijn rode slaapogen ook maar aan te kijken trok hij de koelkastdeur open en verdween voor de helft in de gigantische contraptie van General Electric uit 1952. Achteruitlopend kwam hij weer tevoorschijn, enigszins gebogen met tussen zijn armen en zijn kin geklemd schalen met kaas, ham, omelet en andere etenswaren. Hij verdween naar de hoek van de keuken en begon de hele handel in zijn muil te proppen. Hij leek op een autistisch kind dat in een bak vol met paaseieren was beland.

‘Orlando. Er is een… situatie. We moeten praten.’

Hij keek me vanonder zijn elleboog aan. Als een hamster die tijdens het foerageren te horen krijgt dat bij zijn schoonmoeder neusvleugelkanker is geconstateerd.

‘Lori is opgepakt.’

Hij stak zijn klauw afwerend naar me uit en vervolgde zijn schranspartij. Onverstoorbaar. De wereld kon hem gestolen worden. Daar zat wel wat in, maar zelf schoot ik er geen reet mee op.

Ik kon niets bedenken om Lori te helpen. Die griet had een enorm probleem. Hoe dan ook was het de moeite meer dan waard om iets te proberen. Zelfs het onmogelijke. Ze draaide met gemak twee jaar de bak in. Maar ik vond geen enkel aanknopingspunt. Ja, een tank jatten en haar uit de cel bevrijden. Die mogelijkheid had ik reeds afgestreept. Ik werd tenslotte ook een dagje ouder. Ik had een zieke geest nodig. Die van Orlando. Ik maakte aanstalten om hem bij zijn nekvel te grijpen. Hij was uitgeschranst en hing nog steeds in diezelfde gekreukte houding in de hoek. Aan het herkauwen of zoiets. Toen hij me zag glipte hij de keuken uit en dook de badkamer in. Vriendschap, het is en blijft een merkwaardig fenomeen.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

De liftmonteur

facebooktwitterlinkedinby feather

De volgende dag werd ik op uiterst onaangename wijze wakker. Om 7:12 om precies te zijn. Het was de avond ervoor laat geworden. Fabio, een oude neger die bij ons in het gebouw woonde, was overleden. Ooit was hij professioneel baseballspeler geweest. En bokser. Dat was alles wat we van hem wisten. Hij had in zijn lange leven veel meer belangwekkends gedaan, maar het feit dat hij professioneel bokser was geweest was ons blijven bijstaan. Het was hem niet echt aan te zien. Toen ik hem leerde kennen was hij volkomen blind en versleten. Een taaie was hij wel. Orlando en ik speelden wel eens een potje ping pong met hem in de kelder. Het was een raadsel hoe hij het deed, maar we moesten ons best doen om niet door hem te worden ingemaakt. Hij leek gebruik te maken van zo’n radar zoals vleermuizen dat schijnen te hebben. Zijn armen waren nog loeisterk. Al was hij de negentig reeds gepasseerd, hij won gemakkelijk van ons met armpje drukken. We boksten ook wel eens met hem maar waren daar mee opgehouden toen zijn blinde uppercut Orlando vol op de kaak trof, waardoor hij dagenlang met een scheve bek door huis liep en weigerde de straat op te gaan omdat hij zijn clowneske kop aan niemand durfde te tonen. Als hij het maar even aankon hielp hij bij ons in de huishouding. Hij haalde emmers water uit de kelder als de waterpomp weer eens stuk was. Maar de laatste maanden lag hij voornamelijk op bed. Helemaal onverwacht was het natuurlijk niet, maar toen alles erop wees dat hij de volgende dag niet zou halen bleven we naast hem op bed zitten zonder een woord uit te kunnen of te durven uitbrengen. Daarna hadden we de hele nacht bij de dodenwake gezeten en thuis nog wat nagepraat. We voelden ons verloren. Met sterven is het altijd hetzelfde liedje: eentje gaat er dood en de rest blijft achter met een kutgevoel.

Daar werd ik die ochtend nogmaals op opmerkzaam gemaakt door een geluid dat de zenuwreceptoren in mijn schedelbasis vol op de proef stelde. Alsof iemand met een voorhamer aan het testen was of een aambeeld wel stevig genoeg was. Ik realiseerde me dat dat laatste waarschijnlijk ook het geval was, want Pavel zou die ochtend komen. Een geluk bij een ongeluk. En ik wist nu al dat dit een van die dagen zou zijn waarop er geen uitzonderlijke productiviteit aan de dag zou worden gelegd. Niet door mij tenminste. Ik haalde een emmer water uit de keuken en goot het langzaam over me heen.

In de hal trof ik Pavel aan, die inderdaad met volle inzet op een roestig stuk metaal aan het slaan was. Hij was in hemdsmouwen en het zweet liep over z’n kop.

‘Pavel, goed dat je er bent. Wil je koffie?’

Dat was allesbehalve een expressie van mijn hoffelijke inborst. Als het kabaal niet snel ophield kon ik de zwabber ter hand nemen om Pavels lichaamssappen op te dweilen en had ik de komende jaren ruimschoots de tijd om in een schaars verlichte cel mijn ogen te verpesten met het lezen van een standaardwerk over lifttechnologie.

‘Ja graag.’

‘Kom binnen.’

Hij legde zijn gereedschap neer en kwam de keuken binnen. Ik hield hem een sigaret voor die hij gretig aannam.

‘Gaat het lukken?’

‘Zeker. Nog een minuut of twintig en hij werkt weer.’

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Oude Liefde

facebooktwitterlinkedinby feather

Cristóbal was de nieuwe man in haar leven. Sinds een half jaar. Dat is de beknopte versie van het verhaal. Want eigenlijk lag het iets ingewikkelder. Al in de jaren vijftig hadden ze elkaar leren kennen. Ze woonden toen beiden in Camagüey. Er ontlook heel voorzichtig een liefde en hij nodigde haar uit, geheel volgens de etiquette van die tijd, om in het park te wandelen. Hand in hand thee drinken bij het paviljoen. Samen naar de mangobloesem kijken. Franse gedichten reciteren. Dat werk. Maar na twee maanden brak de revolutie uit en sloot Carmen zich aan bij een stel revolutionairen die ze op de universiteit had leren kennen. Van het een kwam het ander en ze raakten elkaar uit het oog. Hij bleef in Camagüey, niet bijster geïnteresseerd in het nieuwe politieke briesje en niet overtuigd van de levensvatbaarheid ervan. Voor Carmen lag dat duidelijk anders. De revolutie bleek meer dan een bevlieging en de keuzes die zij maakte brachten haar in de frontlinie en later naar Havana. De vlijmscherpe idealen van die tijd hadden geen geduld, het was er op of er onder en eigenlijk was het enige dat telde de offers die iemand wilde geven, hoe zinloos ze ook waren.  Maar toen Havana uiteindelijk toch nog onverwacht door Fidel werd ingenomen werd Carmen aangemerkt als vertegenwoordigster van de incoherente troep van  revolutionairen, relschoppers en opportunisten die zich hadden verschuild in het buitenhuis van een gesneuvelde generaal. En hoewel zij verder als enige met de rest van het zooitje gemeen had dat zij ook niet precies wist hoe het nu allemaal verder moest, kreeg zij een controlerende positie bij het Ministerie van Industrie. De Revolutie eiste het komende decennium al haar tijd op. Voor mannen was geen plaats in haar overlopende agenda. Pas op haar vijfendertigste trouwde ze met een charmante man die op dat moment minister van de Suikerindustrie was en kreeg twee kinderen van hem. Hij verliet haar acht jaar later voor een jongere vrouw en zij bleef alleen achter. Waardoor er niets anders opzat dan in het aanschijn der geschiedenis voort te ploegen en carrière te maken. Ze werkte tot haar pensioen met volle overtuiging voor de revolutie. Er was in een tijdsbestek van ruim twintig jaar heel zuinigjes plaats geweest voor twee, misschien drie mannen. Ze deed haar best, maar het werd niets. Het was niet zo dat ze het had opgegeven, maar de energie die ze erin stak leek geen doel te treffen. Ze vond het wel goed zo, als alleenstaande moeder, en met de aandacht die haar werk van haar vroeg had ze niet het gevoel iets te missen. Toen zij aan de bovenkant van de vijftig geraakte werd zij bekropen door een ongekende, overweldigende rust, omdat het nu onvermijdelijk leek dat zij voor de rest van haar leven alleen zou zijn. Zelfs voor twijfel was geen plaats meer.

Dat was nu zo’n vijftien jaar geleden. In februari, toen Orlando en ik met een slap zakelijk voorwendsel een lange vakantie in Varadero hielden en deze steeds maar met een paar dagen verlengden, luisterde zij op een avond moederziel alleen naar Radio Progreso. Het was een programma waar oude nummers werden gedraaid. Men kon naar de studio bellen om een nummer aan te vragen. En laat Carmen nu net dagenlang hebben gedacht aan een liedje uit haar jeugd.

Een bolero van Rolando Laserie.

Ze wist de titel niet maar belde naar Radio Progreso om uit te leggen wat zij bedoelde. Zonder te luisteren naar degene die de telefoon beantwoordde noemde zij haar naam en legde uit welk nummer ze wilde horen. Voortvarend, zoals vroeger op het Ministerie, altijd gewend om bevelen uit te delen. Misschien niet zo rigoureus als Stalin, maar je moest enorm gemotiveerd zijn om ertegenin te gaan.

Behalve die avond.

 

‘Carmen, ben jij het? Je spreekt met Cristóbal. Ben jij het echt? Carmen Gabiero da Silva?’

‘…’

‘Carmen, weet je wie ik ben? Cristóbal, uit Camagüey!’

‘…. Natuurlijk weet ik wie jij bent…. Laat me even van de verrassing bekomen.’

‘Carmen, je weet niet hoe vaak ik aan je heb gedacht. Hoe lang is het nu geleden… vijftig jaar?’

‘Overdrijf niet Cristóbal. Zesenveertig, hooguit. Luister, dit werkt zo niet. Laten we afspreken, elkaar ontmoeten. Hoe laat ben je klaar met werken?’

Je hoeft niet te zijn aangesloten bij een of andere modieuze spirituele stroming om te onderkennen dat het bij hoge uitzondering mogelijk is dat twee mensen als veronachtzaamde, overgebleven en van de keukentafel gevallen puzzelstukjes bij elkaar blijken te horen en dat zij, tenzij een uithaal van de natuur spelbreker is, elkaar ergens moeten tegenkomen en als zodanig herkennen en met een rauw schorpioenenbewustzijn toenadering zoeken, geluidloos samen de normale bespiegelingen als totaal zinloos terzijde schuiven en het voor onbetwistbaar feit aannemen dat ieder woord of ontboezeming op dat etherische moment een banaliteit bevat die het zojuist aangereikte als een stofwolk doet verstuiven tot iets wat had kunnen zijn maar het net niet gered heeft.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Philip Agee

facebooktwitterlinkedinby feather

Toen ik thuis aankwam bleek dat de elektriciteit in ons gebouw alweer was uitgevallen. Het portaal naar het trappenhuis leidde naar totale duisternis. Ik weet niet of het daardoor kwam, dat de reukzin daardoor extra alert was, maar ondanks dat het er kurkdroog was hing er een duidelijke, bij vlagen penetrante, schimmellucht. Ik klom trede voor trede naar boven, met beide handen stevig om de trapleuning geklemd.

Op de vierde verdieping hoorde ik een stem die ik herkende. Het was de Amerikaan die er al een jaar of wat woonde. Soms maakte ik een praatje met hem. Een paar keer nodigde hij me uit voor een paar glazen rum. Hij dronk een beetje meer dan goed voor hem was maar hij was interessant en hoffelijk gezelschap. Zijn naam was Philip Agee. Hij begon zijn carrière bij de Central Intelligence Agency, de Amerikaanse CIA, en staat sinds de jaren zeventig bekend als een van de grootste dubbelspionnen van de afgelopen eeuw. Sinds men in het Oostblok liever vrouwen en raketsplijtstof exporteert dan blauwdrukken voor de communistische heilstaat was Philip alleen nog maar in Cuba welkom.

Ik trof hem aan voor de deur van zijn appartement. Hij was bezig een doos naar binnen te schuiven. Het zag er zwaar uit en was aan alle kanten omwikkeld met tape om te voorkomen dat het uit elkaar viel.

‘Laat me je even helpen.’

Hij draaide zich om.

‘Oh, ben jij het, ja graag, help me even. Het is zwaar, het zijn mijn boeken en tijdschriften. Ik moet er zuinig op zijn. Geen idee wanneer ze me weer een volgende voorraad sturen.’

Samen sleepten we de doos naar zijn werkkamer. Deze stond tot het plafond vol met dozen archieven. Ik zag dat hij op twee dozen in een keurig handschrift met viltstift Montevideo 1965 had geschreven. Op een ander stond Venezuela 1959-1960. Ik moest hem eens vragen of ik een paar van die dozen mocht lenen.

Voor ik het wist had ik een glas whisky in mijn hand. Geïmporteerd spul, niet de namaak uit de dollarwinkel om de hoek. We liepen door de zitkamer naar het balkon.

‘Wat doe je nu zoal?’ vroeg ik.

De deuren van het balkon waren veel robuuster dan de onze.

‘Niet zoveel. Ik schrijf nog wel. Maar niet meer elke dag. Om je de waarheid te vertellen heb ik het meeste inmiddels wel opgeschreven.’

Hij keek me aan. Op zijn schouder zag ik een piepkleine, veel jongere versie van Philip zitten die zich vals in mijn richting boog en me toefluisterde ‘ik verveel me hier dood. Vandaar dat ik drink. Kijk niet zo… wat zou jij doen?’

Bovenop zijn geopolitieke sores kwam dat zijn vrouw Giselle nou niet bepaald het zonnetje in huis was. In de hitte van de Koude Oorlog was hij als een blok voor deze Oost-Duitse balletdanseres gevallen. Als hij nog enige twijfel had om zijn vrienden van de CIA te verraden had zij deze vakkundig doen verdwijnen. Het geluk bleef niet aan ze kleven. Vlak na hun huwelijk kreeg Giselle een auto-ongeluk die een punt achter haar carrière zette. Sindsdien zat Philip opgescheept met een depressieve mankpoot in een land dat niet de zijne was. De wetenschap dat zijn naam hoog op de hitlist van de CIA stond zal ook niet hebben bijgedragen aan de rust in zijn leven.

‘Heb je gehoord van die bom in hotel Capri? Het begint nu wel serieus te worden.’

‘Ach, dit is kinderspel. Ze weten allang wie het is. Ik denk dat ze de gelegenheid aangrijpen om het netwerk van die terroristen in kaart te brengen. De geheime dienst hier laat zich echt niet op de kop zitten door een paar reactionaire schooiers.’

‘Leuk voor de slachtoffers. De volgende keer vallen er een paar doden.’

‘Dat hoort bij het spel. Of je het nu leuk vindt of niet, je moet je aan de spelregels houden als je wilt winnen.’

‘Zo lijken ze het echt te zien. Als een spel.’

‘Waarom dacht je dat alle wereldleiders goede schakers en pokerspelers zijn?’

‘Daar heb je een punt, maar het is een te cynische voorstelling van de zaken.’

‘Misschien. Misschien niet. Politiek vereist cynisme.’

De telefoon ging. Philip liep naar zijn werkkamer om hem op te nemen en ik liep mee, drukte hem snel de hand en schoof naar buiten de duisternis in. Ik had geluk. Net toen ik de achtste verdieping had bereikt knalden de lichten aan en hoorde ik de lift op gang komen.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

De Dvd-verkoper

facebooktwitterlinkedinby feather

Ik herinnerde me dat ik een afspraak had met Eduardo. Hij had op wonderbaarlijke wijze een internet-account geregeld. Iedere week ging ik bij hem langs om een halfuurtje de digitale media te checken op gebeurtenissen in de wereld. Ik betaalde Eduardo tien peso’s per keer. Bovendien zette zijn vrouw María Teresa de beste koffie van de wereld. Ik liep langs de universiteit Centro Havana binnen. Op Infanta stond een aantal straatverkopers met gebrande cd’s. Ik keek of er iets bijzat. De meeste had ik al eerder gekocht. Ik zocht een cd met oude nummers van Los Van Van, de klassiekers uit de jaren zeventig. De verkoper had het niet en probeerde me een paar reggaeton-cd’s te slijten. Er is weinig op de wereld waar ik een grotere hekel aan heb dan aan reggaeton, antimuziek waar zelfs een hardhorend paard suicidaal van wordt. Ik wilde me uit de voeten maken maar toen ik mij omdraaide werd mij de weg versperd door een jonge kerel met een donkere zonnebril op.

‘Hey, amigo, wil je deze niet hebben?’ Hij lichtte een doek op die over een stapel dvd’s lag.

‘Nee, dank je. Ik heb geen speler.’

‘Kijk dan man! Je weet niet wat je mist! Dit spul kan je nergens anders in Havana krijgen. Echte topkwaliteit. Voor maar vier dollar.’

Hij deed me denken aan Stevie Wonder. Ik deed net alsof ik hem een stomp in zijn maag wilde geven. Hij gaf geen krimp. Het klopte, hij was stekeblind.’

‘Kijk dan.’ Hij hield me een dvd voor. Het was Oost-Europese porno.

‘Jezus, waar haal je dat nou vandaan? Hoe weet je dat dat zo goed is? Man, je bent hartstikke blind!’

‘Nou en?’ Daar had hij een punt. Je moet je nooit laten beperken door een handicap.

‘Ik zou maar uitkijken. Als ze je hiermee pakken ben je de lul.’ Hij liet een fluitend geluid tussen zijn tanden ontsnappen om me kenbaar te maken dat hij zich had ingedekt.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

De voodoo priester

facebooktwitterlinkedinby feather

Helemaal aan de rand van Parraga, waar zelfs de zandweg ophield, stonden zes of zeven hutjes van hout en golfplaat. In de een na laatste woonde de Haïtiaan met zijn familie. In het hok ernaast stond de sartén, de ketel met de schedel van een oude Haïtiaanse slaaf. Het stonk er verschrikkelijk en een grote zwerm vliegen verjoeg iedere resterende illusie van hygiëne. Als hij zo’n goede tovenaar was, bleef het een raadsel waarom hij geen betere huisvesting kon toveren. Julia verdween naar binnen zonder me mee te vragen. Ik bleef buiten staan en keek met een zekere obsessie naar de acht of negen familieleden die in de keuken annex woonkamer van krap drie vierkante meter zaten. En denk nou niet dat zoiets een woonkeuken heet, want dan heb je niet helemaal door wat het was. Het was een en al smerigheid. De enige reden dat ze er geen varkens hielden was dat die er gewoon niet meer bij konden. Ze hadden mij nog niet opgemerkt of gaven daar in ieder geval geen blijk van. Ik bedacht me hoe snel Julia weer in haar eigen, onnavolgbare ritme was gekomen. Een paar weken geleden hadden we Damnys uitgenodigd om in een restaurant te eten. Ook de advocate viel het op, de veerkracht. Ze had dit nog nooit meegemaakt. Ze waarschuwde ons dat de arrestatie van de politieagenten niet alleen maar positief was. Het zou haar verbazen als er niet iemand op straat liep met wraakgevoelens. Maar ach ja, Julia beloofde met grote ogen dat ze zich voortaan aan de wet zou houden. Wat kon ze nog meer doen. Niets.

Ze kwam naar buiten en hield haar hand op.

‘Geef me wat geld. Drie CUC voor aguardiente en zestig peso’s voor de kippen.’

Ik gaf haar het geld. Dit leek mij geen juiste plek voor een discussie.

‘Wacht hier op me. Ik kom zo terug. En raak niets aan.’

Nee, daar hoefde ze zich geen zorgen over te maken. Afgezien van de intense smerigheid had ik het niet zo erg op voodoo. Ik was als de dood dat een of andere vloek aan mij bleef kleven. Het leven is al lastig genoeg zonder duivelse wezens die achter je aanzitten. Toen Julia uit zicht was merkte ik dat de bewoners van de hut het over mij hadden. Ik verstond er weinig van maar voelde me enigszins ongemakkelijk toen ze minutenlang hun ogen niet van mij af konden houden. Ik had erg veel vertrouwen in Julia, maar de gedachte dat mensenoffers hier op de menukaart stonden bleef door mijn hoofd spoken.

Julia kwam terug met in haar ene hand een fles aguardiente en in de andere twee grote witte kippen. Ze liep door naar de werkhut van de Haïtiaan en gaf aan dat ik mee moest. In de hut stonk het nog meer dan buiten. De Haïtiaan had zijn sartén op een altaar gezet en was bezig met voorbereidingen. De hut was helemaal volgestouwd met beelden, verroeste messen in elk formaat en onderdelen van beesten. Er brandden een stuk of tien kaarsen. Hij stak zijn hoofd door de deur en riep.

‘Aurelio! We gaan beginnen!’

Julia ging zitten op een kruk naast het altaar.

‘Pak een kruk en ga in de hoek zitten. En blijf stil. Zijn zoon komt erbij om het te vertalen. De dode is een Haïtiaanse slaaf. Hij spreekt een mengelmoes van creools en een Afrikaanse taal. Oh ja, je moet niet schrikken. De Haïtiaan wordt straks een ander persoon. Dat is normaal.’

Ik bedacht me dat ik zelf wel zou uitmaken wat normaal was.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather