Cristóbal was de nieuwe man in haar leven. Sinds een half jaar. Dat is de beknopte versie van het verhaal. Want eigenlijk lag het iets ingewikkelder. Al in de jaren vijftig hadden ze elkaar leren kennen. Ze woonden toen beiden in Camagüey. Er ontlook heel voorzichtig een liefde en hij nodigde haar uit, geheel volgens de etiquette van die tijd, om in het park te wandelen. Hand in hand thee drinken bij het paviljoen. Samen naar de mangobloesem kijken. Franse gedichten reciteren. Dat werk. Maar na twee maanden brak de revolutie uit en sloot Carmen zich aan bij een stel revolutionairen die ze op de universiteit had leren kennen. Van het een kwam het ander en ze raakten elkaar uit het oog. Hij bleef in Camagüey, niet bijster geïnteresseerd in het nieuwe politieke briesje en niet overtuigd van de levensvatbaarheid ervan. Voor Carmen lag dat duidelijk anders. De revolutie bleek meer dan een bevlieging en de keuzes die zij maakte brachten haar in de frontlinie en later naar Havana. De vlijmscherpe idealen van die tijd hadden geen geduld, het was er op of er onder en eigenlijk was het enige dat telde de offers die iemand wilde geven, hoe zinloos ze ook waren. Maar toen Havana uiteindelijk toch nog onverwacht door Fidel werd ingenomen werd Carmen aangemerkt als vertegenwoordigster van de incoherente troep van revolutionairen, relschoppers en opportunisten die zich hadden verschuild in het buitenhuis van een gesneuvelde generaal. En hoewel zij verder als enige met de rest van het zooitje gemeen had dat zij ook niet precies wist hoe het nu allemaal verder moest, kreeg zij een controlerende positie bij het Ministerie van Industrie. De Revolutie eiste het komende decennium al haar tijd op. Voor mannen was geen plaats in haar overlopende agenda. Pas op haar vijfendertigste trouwde ze met een charmante man die op dat moment minister van de Suikerindustrie was en kreeg twee kinderen van hem. Hij verliet haar acht jaar later voor een jongere vrouw en zij bleef alleen achter. Waardoor er niets anders opzat dan in het aanschijn der geschiedenis voort te ploegen en carrière te maken. Ze werkte tot haar pensioen met volle overtuiging voor de revolutie. Er was in een tijdsbestek van ruim twintig jaar heel zuinigjes plaats geweest voor twee, misschien drie mannen. Ze deed haar best, maar het werd niets. Het was niet zo dat ze het had opgegeven, maar de energie die ze erin stak leek geen doel te treffen. Ze vond het wel goed zo, als alleenstaande moeder, en met de aandacht die haar werk van haar vroeg had ze niet het gevoel iets te missen. Toen zij aan de bovenkant van de vijftig geraakte werd zij bekropen door een ongekende, overweldigende rust, omdat het nu onvermijdelijk leek dat zij voor de rest van haar leven alleen zou zijn. Zelfs voor twijfel was geen plaats meer.
Dat was nu zo’n vijftien jaar geleden. In februari, toen Orlando en ik met een slap zakelijk voorwendsel een lange vakantie in Varadero hielden en deze steeds maar met een paar dagen verlengden, luisterde zij op een avond moederziel alleen naar Radio Progreso. Het was een programma waar oude nummers werden gedraaid. Men kon naar de studio bellen om een nummer aan te vragen. En laat Carmen nu net dagenlang hebben gedacht aan een liedje uit haar jeugd.
Een bolero van Rolando Laserie.
Ze wist de titel niet maar belde naar Radio Progreso om uit te leggen wat zij bedoelde. Zonder te luisteren naar degene die de telefoon beantwoordde noemde zij haar naam en legde uit welk nummer ze wilde horen. Voortvarend, zoals vroeger op het Ministerie, altijd gewend om bevelen uit te delen. Misschien niet zo rigoureus als Stalin, maar je moest enorm gemotiveerd zijn om ertegenin te gaan.
Behalve die avond.
‘Carmen, ben jij het? Je spreekt met Cristóbal. Ben jij het echt? Carmen Gabiero da Silva?’
‘…’
‘Carmen, weet je wie ik ben? Cristóbal, uit Camagüey!’
‘…. Natuurlijk weet ik wie jij bent…. Laat me even van de verrassing bekomen.’
‘Carmen, je weet niet hoe vaak ik aan je heb gedacht. Hoe lang is het nu geleden… vijftig jaar?’
‘Overdrijf niet Cristóbal. Zesenveertig, hooguit. Luister, dit werkt zo niet. Laten we afspreken, elkaar ontmoeten. Hoe laat ben je klaar met werken?’
Je hoeft niet te zijn aangesloten bij een of andere modieuze spirituele stroming om te onderkennen dat het bij hoge uitzondering mogelijk is dat twee mensen als veronachtzaamde, overgebleven en van de keukentafel gevallen puzzelstukjes bij elkaar blijken te horen en dat zij, tenzij een uithaal van de natuur spelbreker is, elkaar ergens moeten tegenkomen en als zodanig herkennen en met een rauw schorpioenenbewustzijn toenadering zoeken, geluidloos samen de normale bespiegelingen als totaal zinloos terzijde schuiven en het voor onbetwistbaar feit aannemen dat ieder woord of ontboezeming op dat etherische moment een banaliteit bevat die het zojuist aangereikte als een stofwolk doet verstuiven tot iets wat had kunnen zijn maar het net niet gered heeft.
byby