‘Tienes fosforo?’ Ze zei het bijna terloops, haar stem als smeulend asterhout. De wind was gaan liggen. De zee koelde af onder de nevelige zon. Ergens verderop bulderde een archaïsch kermisapparaat. Getergde kinderen smeten een gewonnen beer tegen de rotsen. Meeuwen, pelikanen en ander perifeer gevogelte pauzeerden in hun vlucht. Alles gleed van me af, het moment van ontcijfering verviel, huiverend viel ik ten prooi aan deze laatste deja-vu. Alles sloot ineen, de kleuren werden bestemder, meedogenloos zichzelf. Niets zou meer zeker zijn. De nachten zouden laveren tussen afgrond en onoverwinnelijkheid. De dagen onbepaald, iedere ochtend zou ik moment aan moment kneden, smeden, zonder ook maar een ogenblik uit mijn handen te verliezen. Ik huilde, perste de laatste geïsoleerde herinneringen uit mijn skelet. Ze pakte mijn handen, niet als gebaar maar uit noodzaak. De eindeloze zomer, de zomer van mijn wormstekige gedachten liep ten einde. Tezeer ten einde.
byby