De tent was bijna leeg. Achterin stonden een paar kerels en vier vrouwen met een fles rum. Ze verspreidden een penetrante zweetlucht. Ik was wel wat gewend, maar dit deed alle zintuigen op hol slaan. De grootste, een gespierde vent met een enorm litteken in zijn hals, kwam op me af. Hij droeg een veel te groot wit t-shirt over een bruinige spijkerbroek en had een raar blauw petje op. De anderen volgden hem en kwamen om mij heen staan.
Hij deed zijn mond open en toonde een indrukwekkende rij gouden tanden. Grote tanden, alsof hij ze van een paard had gejat.
‘Que vola asere…?’
‘Que vola asere…?’
Hij bleef me aankijken met een idiote grijs op zijn kop.
‘Que vola asere…?’
Op een woensdagavond, in het centrum van Havana, is het niet verstandig om in zo’n bar te zitten, zoals ik op dat moment: iets te dik, iets te wit, te goed gekleed en overduidelijk met geld op zak. Maar mijn gezelschap was niet erg overtuigend. Ze roken naar marihuana en urine.
‘Que vola asere…?’
Zijn vriendin begon zich ermee te bemoeien. Ze had omhoog gekamd kroeshaar met een groen strikje om de basis. Ze begon met dreigende stem een verhaal. Haar gezicht verstrakte zodanig dat de contouren van haar schedel zich blootgaven. Alleen verstond ik er geen ruk van. Haar stem klonk alsof het op tape was opgenomen en omgekeerd werd afgespeeld. Ik had werkelijk geen flauw benul waar zij het over had.
‘Ja, daar zit je dan, op zo’n stomme planeet’ zei ik. ‘Probeer er dan nog maar iets van te maken.’
Het petje borg zijn goudvoorraad weer op en liep zwijgzaam terug naar de hoek waar hij vandaan kwam. Zijn vrienden schoven achter hem aan. Het leek wel alsof ze met een touw aan hem vastzaten.
byby