De Britten

facebooktwitterlinkedinby feather

Een Brits paar van achterin de dertig kwam naast ons zitten. Ze waren in het gezelschap van een jinetero, een onwaarschijnlijk gladde jongen die zich als “gids” over hen had ontfermd. Nu weet ik niet hoe het modebeeld in Engeland is, maar ik vraag mij toch altijd af waar ze die vale kreukelkleding vandaan halen, en dan vooral de vesten. Deze man had een snor en droeg zo’n kaki vest dat erg van pas komt als je in de Aziatische jungle op opstandelingen jaagt of deelneemt aan de wereldkampioenschappen vliegvissen. Maar niet op de Malecón in Havana. En verdomd, hij had ook zo’n afritsbroek aan en de broekspijpen op zijn hotelkamer achtergelaten. Zijn vrouw had een mosgroen shirt aan dat tot haar kin kwam, maar tot diep onder de armen was weggesneden, zodat het vlees in al haar witheid aan de wijde omgeving getoond werd.

Hij pakte zijn vrouw onzacht bij de arm en wees op mij.

‘Die man daar is een drugsdealer. Ik heb daar een oog voor.’

‘Misschien was het niet zo’n goed idee om hier te gaan zitten.’

‘Onzin, zo zie je tenminste hoe de echte Cubanen leven. Ik ben ook niet bang voor hem. Als hij straks drugs komt aanbieden moet je hem resoluut afwijzen, anders blijft hij aan je plakken.’

Zelfs in Cuba is het niet ongewoon om mensen tegen te komen die iets van Engels spreken. Ik bedoel, we hebben het wel over de eerste wereldtaal en niet over een ceremonieel Maya-dialect dat slechts door een handvol indianen wordt gesproken na het nuttigen van peyote-thee. Deze man scheen dat niet te beseffen. Op luide toon ging hij door: ‘Je ziet dat die man nog nooit in zijn leven gewerkt heeft. Terwijl ze hier uitstekende scholen hebben en de staat iedereen werk verschaft. Het is zonde van het straatbeeld. Ze zouden harder moeten optreden.’

‘Je hebt gelijk, Gareth. God, wat is het heet hier. Ik begrijp niet hoe de mensen het hier uithouden.’

‘Het gaat zo regenen. Het is maar goed dat jij de paraplu’s in je tas hebt gestopt zoals ik je heb gezegd.’

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Voor een hotdog

facebooktwitterlinkedinby feather

Ik was net bezig met een succesvolle poging om mij geheel te ontspannen, van de wereld te raken zonder over de oorlogen in Afrika en de dreigende ecologische ramp in de benedenloop van de Gele Rivier te denken. Geritsel in de struiken brachten mij terug in de echte wereld.

‘Psss. Papi, hoe is het?’

Ik verroerde me niet. Meer geritsel. Een meisje van een jaar of zeventien, veel meer zou het niet zijn, kwam tevoorschijn. Een beeldschoon lichaam in een te strakke bikini. Het lukte me niet om mijn ogen af te wenden. Ze hurkte naast me neer.

‘Papi, hoe is het?’

‘Wat is er.’

‘Papi, hoe is het. Ik heb honger. De hele dag niet gegeten. Gisteren ook niet. Nauwelijks. Luister. Ik geef je een blowjob als je een hotdog voor me koopt bij el Rápido.’

‘Jezus. Laat me met rust.’

‘Papi…’

‘Ga weg.’

‘Papi, ik pijp je heel lekker. Hier achter. Je moet een hotdog voor me kopen. Ik heb honger.’

‘Wat kost een hotdog?’

’80 centavos.’

‘Jij wil me pijpen voor 80 centavos? Waar kom je vandaan?’

‘Ik heb honger. Erge honger. Uit Las Tunas. Ik heb hier niemand. De toeristen durven niet. Het is slecht de laatste tijd.’

‘Hou op. Dit kan niet waar zijn.’

‘Ik tril helemaal. Kijk. Van de honger.’

Ik graaide in mijn broekzak en haalde er wat munten uit.’

‘Hier. Koop een hotdog. Koop er twee. Het moet genoeg zijn. Het ga je goed. Ik laat me niet pijpen voor een hotdog.’

Ze zei niets terug. Ze nam het geld aan en streelde, heel even maar, over de rug van mijn hand en vertrok zoals ze gekomen was, stilletjes, schimmatig. Ze gaf me zelfs geen zoen. Die wijven hebben tegenwoordig moeite met intimiteit. Je redt ze van de hongerdood en een kusje, ho maar. Dat kan er dan weer niet van af.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Ochoa

facebooktwitterlinkedinby feather

Rond parque Maceo was een nieuw hek geplaatst. Kennelijk om de kerels die er ’s avonds op afkwamen om te masturberen op de babes die over de Malecón slenterden op een afstand te houden. Ze hadden het rigoreus aangepakt, zonder een stuk stoep voor voetgangers over te laten. Het tegemoetkomende verkeer toeterde uit alle macht toen ik van de Malecón naar San Lázaro liep. Zonder ook maar een halfslachtige poging te ondernemen om me te ontwijken. Op de hoek van Gervasio en Concordia werd ik begroet door Ismael, een simpele ziel die duiven fokte voor santería. Hij wilde een praatje maken maar ik verontschuldigde me en liep door naar het huis van Julia.

Ik schrok toen ik haar zag. Haar ogen waren dof geworden, alsof haar ziel op het spaarpitje stond. Ze omhelsde me zelfs. Normaal gaf ze me een zoen en sprong daarna als een idioot om me heen. Ik had soms het idee dat ze op stuiterballen liep.

‘Kom, zei ze. We moeten ergens alleen zijn.’

‘Ok, zei ik. We gaan naar het dakterras van Jaime.’

‘Kan niet. Hij heeft zijn huis verhuurd aan een stel Canadezen.’

‘We gaan naar de tuin van Nacional. Laten we een piña colada gaan drinken.’

Hotel Nacional, het meest statige hotel van Havana, lag op een lage rots en had een schitterende tuin waarvandaan je over de zee uitkeek. Ze serveerden er de beste piña coladas van de stad. Het was flink aan de prijs, maar je liet even de stof en smerigheid van de stad achter je en kon je met een beetje fantasie even wanen in het tijdperk voor de revolutie, toen de maffia een eeuwigdurend feest in de stad had aangericht. A moveable feast, zoals later bleek.

We gingen aan een tafeltje aan de rand van de tuin zitten. Julia wees naar de Malecón.

‘Daar is het gebeurd. Weet je nog dat ze jou arresteerden?’

Ik knikte.

‘Op precies dezelfde plek. Ze hebben me gepakt.’

‘Waarmee.’

‘Marihuana. Maar het is een leugen. Ik had niets bij me.’

‘Julia, cut the crap. Daar hoef je bij mij niet mee aan te komen. Vertel mij gewoon wat er echt is gebeurd.’

‘Het is de waarheid. Ik had niets bij me. Ik zat met een aantal anderen op de muur. Niemand had iets bij zich. Maar ze moesten ons hebben, ze waren speciaal voor ons gekomen.’

‘Maar dan is er toch niets aan de hand! Geen bewijs, geen straf. Waarom zeg je dan dat ze je met marijuana hebben gepakt?’

‘Ze hadden het bij zich. Ze hebben achttien joints voor m’n neus gehouden. Zeiden dat het van mij was, de leugenaars. Goed voor een jaar per stuk, zeggen ze.’

‘Lul niet. Dat is onmogelijk.’

‘Ze hebben me in de val laten lopen. Ik zweer het je. Het was ze om de anderen te doen. Waarom ze mij erbij moesten hebben is me een raadsel.’

‘Welke anderen?’

‘Herinner je de zaak Ochoa?’

Ik knikte. Ochoa was een extreem populaire generaal in de tijd van de oorlog in Angola. Zo populair dat hij een bedreiging voor Fidel begon te vormen. Omdat de oorlog veel te veel in de papieren ging lopen kreeg hij de opdracht om naar alternatieve financieringsbronnen te zoeken. Dat deed hij voortvarend. Eerst zette hij handelslijnen op voor de natuurlijke grondstoffen van Angola: goud en diamanten. Bloeddiamanten. Daarna maakte hij een lucratieve deal met de Colombiaanse kartels door Cuba als overslaghaven aan te bieden voor de smokkel van cocaïne naar de Verenigde Staten. Er is geen hond die gelooft dat Fidel daar niets van af heeft geweten. Maar goed, om van Ochoa af te komen liet hij hem “betrappen” en ter plekke executeren. Er is ook niemand die gelooft dat deze miljoenenbusiness daarmee tot een einde was gekomen.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Reparto Nautico

facebooktwitterlinkedinby feather

We liepen Reparto Náutico binnen. Aan het einde was het strand. Of wat daar voor door mocht gaan. Het was niet bepaald een gedroomde filmlocatie voor zo’n nieuw tropisch drankje waarvan de chemische industrie er in de Westerse wereld jaarlijks een aantal op de markt brengt. Er lag wat gelig zand, maar het werd aan het oog onttrokken door met een slijmlaag bedekte stenen en aangespoeld afval. Maar goed, we hadden een kwartier in de bus gezeten om op het strand te liggen, dus op het strand liggen zouden we. Er waren maar vier of vijf andere badgasten, dus we hoefden geen strijd te voeren over een plek om onze handdoeken neer te leggen. Een stuk verderop klonk hysterisch geschreeuw. Een vrouw probeerde haar zoontje van een jaar of acht ertoe te bewegen om van een rots af te duiken. Een behoorlijk hoge rots. Hij was duidelijk doodsbenauwd. Maar zijn moeder hield vol. Ze vond het kennelijk heel belangrijk.

‘Spring of ik smijt je er in!’

Het jochie stond te trillen op zijn benen. Hij was de situatie zorgvuldig aan het afwegen. Ik had er geen cent voor gegeven dat hij droog zou blijven. Het zag er slecht voor hem uit.

‘Spring. Mietje. Hoe wil jij ooit een man worden? Je vader is een lafaard, dus je hebt een genetisch nadeel. Ha! Daar ga ik een stokje voor steken. Ik baar geen homo’s. Oh nee. Je springt nu of ik smijt je zo hard naar beneden dat je zelf maar moet zien hoe je met je gebroken pootjes aan de kant komt.’

Ik vroeg me af of ik me er mee moest gaan bemoeien. Maar daar had ik helemaal geen zin in. Ik heb helemaal geen verstand van opvoeden.

‘Als je nu niet springt gooi ik je midden in zee. Waar de haaien zijn. Ik heb er genoeg van. Nu ga je.’

Ze maakte aanstalten om hem op te pakken. Hij wachtte dat niet af en sprong achterwaarts van de rots. Hij kwam op zijn rug in het water terecht. Achteraf viel het mee. Het ergste was voorbij. Hij riep vanaf het water naar zijn moeder.

‘Mami, ik heb het gedaan! Ik heb het gedaan!’

‘Goed, en kom nu uit het water en spring nog een keer. En nog een keer. Daarna gaan we naar de hondengevechten.’

Ik wilde niet weten wat ze daarmee bedoelde. Maar het stond vast dat ze een man van hem zou maken. Ondertussen had ik een kurkdroge keel gekregen.

‘Jorge. Ik heb dorst. Waar zit hier een Cupet of een cafetaria waar ik bier kan kopen?’

‘Hier achter, bij de tennisclub. Ik loop wel met je mee.’

Jorge was wel een geschikte gozer. Hij had net als Elisa een professionele dansopleiding gevolgd en er nooit iets mee gedaan. Maar hij verdiende goud geld met het opnieuw stofferen van oude banken. Geloof me maar dat daar een markt voor is in Havana. Ik heb in ieder geval nog nooit een winkel gezien waar je nieuw meubilair kan kopen. Er was een tweede reden waarom ik hem mocht. Hij rookte de hele dag door marihuana. En die kocht hij bij Julia. Waardoor ze niet al te vaak aan mijn kop zeurde om geld. Eigenlijk deed ze dat vrijwel nooit. Behalve als ze weer eens nieuwe schoenen nodig had. God, wat versleet ze een hoop schoenen. Dat gescharrel door de stad, het had iets dierlijks. Als er een God bestond had hij haar hoeven moeten geven.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

De filmregisseur

facebooktwitterlinkedinby feather

Toen de liftdeur openging op onze verdieping gaf God ons het zoveelste Teken dat dit een onvergetelijke avond ging worden. In de hal lag een man op de grond. Met z’n vieren gingen we er omheen staan, een beetje lullig. Het was een dikke vent van een jaar of vijftig. Zijn overhemd hing voor de helft uit zijn broek.

‘Hij is dood’, zei Sulema. ‘Laten we maar aftaaien. Dit is onze avond niet. Straks krijgen we hier ook al de schuld van.’

‘Ik weet niet, maar dat ei van jou brengt nou niet direct geluk. Normaal gaan mensen niet zomaar dood in onze hal.’

Ze keek me boos aan. Dat deed ze leuk, dat boos kijken.

Orlando boog zich over de man heen en voelde zijn pols. Hij begon te lachen. Op zijn karakteristieke manier, als een cartoonfiguur.

‘Deze man is niet dood. Hij is knetterlam. Hij ruikt naar rum. En niet zomaar een beetje. Als ze gaan testen hoeveel alcohol er in zijn bloed zit dan brandt de meetapparatuur door. Onvoorstelbaar. Dit is echt geen amateur. Wat een held, dat hij nog zo ver is gekomen.’

Ik voelde aan zijn hals. Zijn hartslag was in orde. Geen enkele reden om de begrafenisondernemer uit zijn bed te bellen.

‘Laten we kijken wie hij is. Misschien kunnen we zijn familie bellen.’

Uit zijn zak haalde ik een portefeuille. Ik sloeg het open. Er zat zeker duizend dollar in. De meisjes kwamen dichterbij. Hun idee om op te rotten leek te zijn verdwenen. Ik gebaarde dat het niet om het geld ging. Ze hielden zich rustig. Tussen een stapel bankpasjes vond ik een identiteitskaart. Enrique Vargas Sánchez uit Venezuela. In een ander vakje zat een passepartout voor het filmfestival van Havana.

‘Ik heb over deze man gelezen’ zei Orlando. ‘Hij is filmregisseur. Zijn film was de opening van het festival.’

Hij ging verbazingwekkend snel en soepel met zijn handen door de zakken van de man. Hij haalde er een busje uit. ‘Wat is dit?’ vroeg hij.

‘Pepperspray. Verdomme, hou dat niet bij mijn gezicht. En leg het weg, straks wordt die man wakker en spuit hij het op ons leeg.’

Ik keek verder in de portefeuille en vond een paar visitekaartjes. Onder andere van Eliana Galeano Rivera – Su Hogar en La Habana. Ik keek naar het adres. ‘Dat is hier in het gebouw, aan de andere kant. Op 24B.’

‘We moeten hem er maar naartoe slepen. Kut, de lift van B doet het niet. We moeten over het dak.’

Dat was geen prettige constatering. Ons flatgebouw bestond uit twee woontorens, die vijf meter van elkaar af stonden. Ze waren onderling verbonden door betonnen balken van zo’n halve meter dikte. Beide woontorens hadden een eigen lift. Aangezien het nogal eens voorkwam dat een van de liften stuk was moest je met de trap omhoog. Of omlaag. Omdat het minder inspanning kostte om van het dak – de 26e verdieping – twee verdiepingen omlaag te lopen, namen we doorgaans de lift van de andere woontoren naar het dak, liepen over zo’n dwarsbalk naar de onze en namen de trap naar beneden. Fluitje van een cent, al mocht er niet meer dan je licht briesje waaien en moest je de verleiding weerstaan om naar beneden te kijken. Vijfenzeventig meter is hoog, geloof me maar. En ook al is een balk van vijftig centimeter breed genoeg om niet vanaf te donderen, het zal je maar overkomen dat je toch de afgrond inkijkt en plots niet verder durft. Of wilt. In zo’n situatie kunnen je gedachten behoorlijk op hol slaan en je aanmoedigen tot dingen die je beter kan doen.

‘Ik weet niet of dat zo verstandig is. Het lijkt mij voor ieders gezondheid beter om te wachten totdat hij weer bij z’n positieven is gekomen. Ik zie het al gebeuren dat hij net op de brug wakker wordt en zich rot schrikt. Eén beweging van hem en je moeder kan kwantumkorting bij het mortuarium bedingen.’

‘Deze jongen wordt voorlopig niet wakker. Dat kan nog heel lang duren. Onze avond ligt dan in ieder geval in gruzelementen. En wat denk je wat er gebeurt als een buurvrouw hem zo aantreft? Als die de politie belt, en dat doen ze allemaal, dan hebben we serieus wat om ons zorgen over te maken. Het is wel voor ONZE deur dat hij in elkaar is gezakt. Als de politie erbij komt wordt er een onderzoek ingesteld en worden wij ondertussen in bewaring gesteld. Vier, vijf dagen… als we geluk hebben. Het huis wordt overhoop gehaald door boeren uit de provincie, lui met snorren en een slecht zittend uniform. Ze pluizen alles na, alles wat op jou en mij betrekking heeft. Het leven dat we kenden is dan verleden tijd. Geen optie dus.’

‘Kunnen we hem niet een paar verdiepingen lager neerkeilen?’

‘Hij moet over het dak. En wel nu. Einde discussie. Doe jij eens lief tegen de meisjes. Ik bel Eliana om te checken of hij inderdaad een kamer bij haar heeft gehuurd.’

Onze nieuwe vriendinnen hadden al een tijd geen woord gezegd. Ze stonden erbij alsof ze hun brein even in alfa-modus hadden geschakeld. Het maakte me nerveus. Als ik hen was geweest was ik al lang afgetaaid. Maar ik wilde ze niet kwijt. Voorlopig niet althans. Ik probeerde ze gerust te stellen, zonder dat ik wist of dat nodig was of dat het me zou lukken.

‘Hey, dit is zo geregeld. En ik zie deze man er wel voor aan dat hij lichtgevende eieren aanschaft. Ik heb daar een sensor voor. Bovendien kan hij het betalen.’

De meisjes keken elkaar aan en toen naar mij. Ze zwegen. Ik kon er weinig mee, maar het leek er op dat het wel goed zat. God, wat had ik zin om te neuken. Misschien wel met allebei tegelijk. Maar eerst moest ik koorddansen met een bewusteloze filmregisseur. Alles op zijn tijd. Eén ding was zeker: het was wederom gelukt om een saaie avond te vermijden. Wat heb ik daar een talent voor. Jammer dat het geen toegevoegde waarde heeft voor mijn curiculum vitae.

Orlando kwam naar buiten. ‘Ivo, haal de lift. We gaan naar Eliana.’

‘Wacht even. Dit is idioot. We moeten dit goed aanpakken. Ik ga hem in ieder geval niet op 75 meter hoogte over een balk dragen. Kunnen we niet een soort kabelsysteem aanleggen? Ik bedoel, je hebt toch wel ergens een stuk touw en wat wasknijpers liggen?’

‘Niet zeuren. Het is maar een paar meter. Jezus, wat kan jij zeuren. Je kan wel zien dat jij niet met Fidel in de bergen hebt gevochten.’

De lift was gearriveerd. Ik pakte de polsen van de kerel en sleepte hem naar binnen. Orlando hielp mee door zijn voet op de heup van onze patiënt te zetten en zich met de andere voet af te zetten. Alsof hij aan het skateboarden was. Wat een gebrek aan respect. Je zou vergeten dat het een geweldige vent was. De meisjes schuifelden de lift in. Orlando drukte op de knop van de bovenste verdieping. De liftdeuren sloten zich met een hoop lawaai. Hoewel de haperingen van de vijftig jaar oude lift een constante bron van ergernis was hoopte ik nu vurig dat hij er nu mee zou kappen. Maar nee, hij had er vandaag zin in en trok ons met gemak naar boven. De muzikale fruitmand in mijn hoofd liet Miles Davis een paar noten blazen van l’Ascenseur pour l’Échafaud.

Ik keek naar Sulema. ‘Dit is wel het ultieme moment om er achter te komen of dat ei van jou geluk brengt.’

Ze zei niets terug en versterkte de greep op haar tas terwijl ze stuurs voor zich uit staarde. Julia leek wakker te worden. ‘Heb je op het dak een beetje uitzicht over de stad?’

‘Dat kan je wel zeggen. Marina Hemingway ligt aan je voeten. Je kunt Alamar zien liggen.’

‘En Miami?’

‘God, nee. Miami kun je niet zien liggen. Het is hoog, maar je moet niet overdrijven. Maar als je met een gemotoriseerde hangglider naar beneden springt heb je een goede kans dat je ontbijt op Ocean Drive.’

Dat antwoord leek haar te bevallen. Ze was vast van plan om het uit te proberen. Als ik er maar niet voor op zou draaien.

We sleepten de man de trap op naar het dak. Of beter gezegd, we droegen hem. Als het aan Orlando had gelegen hadden we hem gesleept. Ik bereidde me er op voor dat hij – als het oorspronkelijke plan onuitvoerbaar zou blijken – zou voorstellen om hem van het dak te kieperen. Wat zou ik dan zeggen? “Nee, joh, dat doe je toch niet?” leek me erg vreemd klinken.

Boven aangekomen legde ik mijn helft van het lichaam op de grond. Orlando maakte aanstalten om hem verder te slepen.

‘Ho. Wacht even. Neem even de tijd. Even kijken hoe we het aan gaan pakken.

Niet dat de informatie als donderslag bij heldere hemel bij mij insloeg, maar het was echt afgrijselijk hoog. Een paar jaar geleden was hier een meisje vanaf gevallen. Ze was tijdens een feestje op de 21e verdieping naar boven gegaan om met een paar anderen een joint te roken. Ergens deed ze een stap naar links die naar rechts had moeten zijn. Ze was letterlijk uit elkaar gespat. Ik probeerde er niet aan te denken. De dwarsbalk die als loopbrug diende zag er allesbehalve uitnodigend uit. Normaal waren het zes, zeven stappen. Misschien acht. Met de benen van een bewusteloze filmregisseur in je handen een stuk meer. Als er ooit een moment was waarin ik me bewust was van het nut van evenwicht dan was dit het wel. Een collectief evenwicht bovendien, want we moesten het met z’n drieën doen.

Julia had een plan. ‘Ivo, als jij eerst gaat en we een koord om zijn middel binden, dan kan je hem er overheen trekken. Wij duwen wel mee. Met een bezemsteel. Zo kunnen we hem in balans houden.’

‘Goed plan. Heb jij soms een koord bij je?’

Ze wees op Sulema, die enige daadkracht toonde door haar tas te openen en er een koord uit op te dissen. Een gordijnkoord zo te zien. Tja, als je de straat opgaat met een enorm lichtgevend ei mag dat natuurlijk niet ontbreken. Je weet nooit of het nog van pas kan komen. Ik was benieuwd wat ze nog meer in haar tas verborgen hield. De materiaalman van een middelgroot dorpscircus had haar vast niet kunnen overtreffen.

Orlando greep in. ‘Pak zijn benen. Ik pak zijn armen. Julia, ga naar de overkant. Ik moet achteruitlopen en kan met die vent in m’n handen slecht zien waar ik loop. Jij moet dus aanwijzingen geven. Wacht eens. Wat is links?’

Ze wees naar rechts.

‘Dat werkt dus niet. Ok… zeg maar richting zee of landinwaarts.’

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Foute Boel

facebooktwitterlinkedinby feather

De tent was bijna leeg. Achterin stonden een paar kerels en vier vrouwen met een fles rum. Ze verspreidden een penetrante zweetlucht. Ik was wel wat gewend, maar dit deed alle zintuigen op hol slaan.  De grootste, een gespierde vent met een enorm litteken in zijn hals, kwam op me af. Hij droeg een veel te groot wit t-shirt over een bruinige spijkerbroek en had een raar blauw petje op. De anderen volgden hem en kwamen om mij heen staan.

Hij deed zijn mond open en toonde een indrukwekkende rij gouden tanden. Grote tanden, alsof hij ze van een paard had gejat.

‘Que vola asere…?’

‘Que vola asere…?’

Hij bleef me aankijken met een idiote grijs op zijn kop.

‘Que vola asere…?’

Op een woensdagavond, in het centrum van Havana, is het niet verstandig om in zo’n bar te zitten, zoals ik op dat moment: iets te dik, iets te wit, te goed gekleed en overduidelijk met geld op zak. Maar mijn gezelschap was niet erg overtuigend. Ze roken naar marihuana en urine.

‘Que vola asere…?’

Zijn vriendin begon zich ermee te bemoeien. Ze had omhoog gekamd kroeshaar met een groen strikje om de basis. Ze begon met dreigende stem een verhaal. Haar gezicht verstrakte zodanig dat de contouren van haar schedel zich blootgaven. Alleen verstond ik er geen ruk van. Haar stem klonk alsof het op tape was opgenomen en omgekeerd werd afgespeeld. Ik had werkelijk geen flauw benul waar zij het over had.

‘Ja, daar zit je dan, op zo’n stomme planeet’ zei ik. ‘Probeer er dan nog maar iets van te maken.’

Het petje borg zijn goudvoorraad weer op en liep zwijgzaam terug naar de hoek waar hij vandaan kwam. Zijn vrienden schoven achter hem aan. Het leek wel alsof ze met een touw aan hem vastzaten.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Svetlana

facebooktwitterlinkedinby feather

Na al die jaren was ze eraan gewend geraakt dat men haar in Havana Svetlana noemde. Zoals Spanjaarden standaard Pepe worden genoemd zijn Russinnen nu eenmaal al gauw een Svetlana. Haar doopnaam was in dit werelddeel bovendien moeilijk uit te spreken en betekende in haar eigen taal zoiets als “groene appeltjes”, hetgeen enigszins verhulde dat door haar toedoen, kort voor haar overplaatsing naar Havana in 1984, het damesteam van de Wit-Russische worstelbond flink was uitgedund. Zelf verklaarde ze dat dit was te wijten aan de tweedagelijkse cocktails van experimentele steroïden en andere rotzooi, die een gebied van haar hersenen hadden geactiveerd, waar de neurologie tot dan toe weliswaar geen enkele betekenis aan had toegedicht, maar in dit droevige geval toch elk van de 268 ponden van haar prijswinnende lichaam had doordrongen met een onverklaarbare, onstuitbare agressie die zonder aanzien des persoons in stelling werd gebracht.

‘De faciliteiten zijn er wel, maar de Cubaanse atleten tonen onvoldoende inzet.’, was haar stellige mening sinds zij als technisch adviseuse bij de nationale worstelbond was aangesteld. Cuba kon bogen op bovengemiddelde prestaties van haar sporters op alle internationale toernooien, maar het Vrij Worstelen voor Dames was een zwakke plek op het blazoen. Een zekere schroom bij de hiervoor in aanmerking komende atletes om door Svetlana onder handen te worden genomen zou hier zijdelings een rol in hebben kunnen gespeeld.

We zaten in de schaduw op een pleintje in la Víbora. Svetlana, María en ik. We wachtten op Daniël, een joodse travestiet met smetvrees die hier in de buurt woonde en het eigenlijk vertikte om op een donderdag zijn huis uit te komen wegens “verhoogde concentraties bacillen”. Pas nadat we hem over de telefoon hadden wijsgemaakt dat dit een schrikkeljaar was en dat de zaken daardoor anders lagen liet hij zich overhalen om zich, onder voorwaarden, bij ons te voegen.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

The Miami Guinea Pigs

facebooktwitterlinkedinby feather

(Dit verhaal staat niet in het boek)

De deurbel galmde. Het was licht buiten, maar de gesloten lamellen lieten de duisternis in het appartement intact. Edward Gunn lag in de fauteuil in de kleine kamer. De kamer waar hij televisie keek en waar de drankkast stond. Waar hij af en toe cliënten ontving en het summiere bureauwerk deed dat met zijn beroep samenhing. Hij was er de vorige nacht in slaap gevallen. Dat gebeurde regelmatig. Zijn hoofd lag geknakt, haaks op de oncomfortabele positie waarin zijn lichaam zich bevond. Hij leek neer te zijn gestort, alsof hij was gestruikeld, achterover in de fauteuil geworpen en buiten bewustzijn geraakt. Zijn enigszins asymmetrische gezicht leek zo op dat van een roofvogel die uitrustte in een spelonk van een rotsmassief. Ogenschijnlijk ontspannen, maar klaar voor een snelle confrontatie met een natuurlijke vijand of een onvoorzichtige prooi. De rechterzijde van zijn baard van twee dagen stond fier overeind, maar de linkerzijde leek te zijn vergroeid met het velours van de fauteuil. De televisie stond aan op een minimaal volume. Het programma vertoonde J.F.K. en Jackie in een overdreven grote zeilboot. Als hij wakker was geweest had hij het apparaat met een knal uitgeslagen. Hij had een schijthekel aan J.F.K. en zijn nichterige entourage. Maar hij was vast in slaap. En zelfs in zijn slaap spoog hij op de vorige dag, die hem niets dan ellende had gebracht. Een ieder die hem op dat moment had gadegeslagen had het kunnen beamen. Zijn compagnon, sinds gisteren zijn gewezen compagnon, had een lucratieve echtscheidingszaak verknald en de Marlins hadden de vijfde wedstrijd op rij zielloos verloren. Gunn had de nacht op een kruk van Bill’s Pub, op een steenworp van zijn appartement, doorgebracht. Tot sluitingstijd. Daarna had hij met een alcoholiste aangepapt die op de vijfde verdieping van het gebouw woonde. Ook dat was geen succes geweest. De halve fles bourbon die hij diep in de nacht had geleegd was het hoogtepunt van de dag geweest. Een hoogtepunt dat aanvoelde als een nekslag. Niemand kon hem verwijten dat hij geen poot uitstak. Hij kon niet garanderen dat hij vriendelijk zou blijven als hij werd gestoord. Ze moesten hem met rust laten.

Pas toen de deurbel zijn fontanellen voor de vijfde of zesde keer als het vel van een snaredrum had doen trillen deed hij zijn ogen open. Om ze direct weer in een reflex dicht te knijpen. Nu ging de bel onafgebroken. Hij rekte zich uit en voelde een pijnscheut in zijn nek. Met moeite schoof hij zijn lichaam in een meer comfortabele positie.

‘Rot op’, mompelde hij.

‘Oprotten.’ Nu met luide stem, getekend door pijn en ergernis. Maar angstaanjagend genoeg.

‘Doe open Gunn! We moeten je spreken. We hebben lang genoeg gewacht. Open die deur en zet wat koffie. We hebben een klus voor je.’

‘Sam Giancana’, mompelde Gunn, terwijl hij naar het halfvolle glas greep dat voor hem op de lage tafel stond. ‘Dat ontbrak er nog aan. Als hij te beroerd is om je te verneuken, valt hij je lastig met z’n kutklusjes.’

Gunn gooide de inhoud van het glas naar binnen en maakte aanstalten om op te staan. De bel ging opnieuw. Hij viel terug in de fauteuil.

‘Probeer ’s even te ontspannen daar! Ik kom er al aan, ok! Kunnen jullie rukkers even jezelf bezighouden?’ Hij leek zowel kwetsbaar als explosief. De timing van de kosmos. Beroerd, zoals altijd.

Hij voelde aan zijn heup waar het pistoolholster hing. De .38 had dezelfde temperatuur als zijn lichaam. Te koud. Hij liep naar de deur en ontgrendelde het nachtslot. Hij opende de deur en liep naar de keuken.

‘Leuk om je te zien, klootzak. Wie is die freak?’

Hij wees op het jochie dat Giancana mee had genomen. Het was een pezig ventje met een bleek hoekig gezicht waar in het midden een paar rattenogen en een korte haakneus waren geprikt. Hij droeg een grijze regenjas en een bruine pet. Het was het type waarvan je nog niet voor 20 dollar een gloednieuwe Caddillac zou kopen.

Hij keek naar Gunn met ontblootte tanden en een kil vuur in zijn ogen.

‘Heb je hem meegenomen voor een medisch experiment of kan hij je anderszins nog van nut zijn?’

De freak maakte een snelle beweging en stapte op Gunn af. In zijn linkerhand glom een knipmes met een lemmet van zeker tien centimeter. Gunn deed een stap opzij en klemde zijn klauw om de pols van het ventje. Hij gaf hem doffe klap op zijn kaak. Het mes viel op de grond.

‘Je bent hier niet op school, kiddo. Dit is de echte wereld. Als je in de buurt wilt blijven moet je beleefd zijn.’

De jongen voelde aan zijn kaak en zweeg. Sam Giancana schudde langzaam zijn hoofd en maakte een sussend gebaar met zijn handen.

‘Rustig, Gunn. Dit is Aaron. Hij komt uit de stal van Santo Traficante. Doe me een plezier en laat hem heel. Als je hem aftuigt moet je weer een hoop uitleggen. Zonde van je tijd.’

‘Geef me een paar dagen om er over na te denken. In de tussentijd kan je me misschien duidelijk maken wat mij de eer verschaft van jullie bezoek.’

‘Alles op z’n tijd. Doe eens aardig en geef ons een bak koffie.’

Gunn liep langzaam naar de keuken.

‘Maak het je gemakkelijk. Ik warm even wat koffie op. Melk heb ik niet, maar ik zal kijken of ik nog wat ranja heb voor je vriend.’

‘Ok, dit is het verhaal. Er is een aantal mensen niet zo gelukkig met de gang van zaken in Havana. Die vent die nu aan de macht is werkt niet mee. Weigert naar ons te luisteren. Heel vervelend. Dus wat doe je in zo’n geval? Hem vervangen. Dat is waar jij behulpzaam kunt zijn. Krijg je een beetje een idee?’

‘Het idee is me duidelijk. Maar of het me bevalt is een andere zaak. Sam, doe eens iets verstandigs en laat je vanmiddag even op syfilis controleren. Je moet niet bij mij zijn. Ik doe geen contracten. Nooit gedaan. Doe me een lol en loop even naar buiten om me te vertellen wat er op mijn deur staat. De laatste keer dat ik het checkte stond er National Detective Agency. Niets over huurmoorden.’

‘Je weet hoe het zit, Gunn. De company doet een beroep op je. En maak je geen zorgen. Een gratis vakantie naar Havana zit er niet voor je in. We hebben wat assistentie nodig bij de voorbereidingen.’

De company. De CIA. Ze weigerden om hem los te laten na dat stomme incident. Wist hij veel dat dat mokkel minderjarig was. Veel bijzonders was het niet. Armen, benen, tieten en een prut. Veel van hetzelfde. Maar volgens Rusk, die schaamteloze flikker van een politieagent had hij eerst naar haar identiteitsbewijs moeten vragen.

‘Hey, niet om het een of ander, maar ik zit niet in de puzzel-business. Dus vertel me in grotemensentaal wat je van me wilt. Ik kan er ook een van mijn mensen opzetten om er achter te komen, maar dat gaat je geld kosten.’

‘Gif, Gunn. We hebben gif nodig. Een zekere dood in een tabletje, dat niet naar de company kan worden herleid. Is het duidelijk zo?’

‘Kijk om je heen. Ziet dit er uit als een farmaceutisch laboratorium? Ga naar huis, Sam. Je stoppen zijn doorgeslagen. Drink je koffie op en vertel me hoe het smaakt. Dat is het beste dat ik als gifmenger kan produceren.’

De jongen stond op en liep naar het raam. Hij tilde de lamellen op en keek naar buiten, naar de straat.

‘Pas op dat je niet naar buiten valt, kiddo. Ik heb nog geen tijd gehad om de tralies te installeren.’

Giancana haalde een pijp uit zijn jaszak. Uit de groene porceleinen tabaksdoos die op tafel stond greep hij een pluk tabak en begon zijn pijp te stoppen.’

‘Ik neem even van jou, Gunn. Luister. Ik maak het je gemakkelijk. Jouw vriend, dr. Fowler, heeft interessante hobbies. Ga eens bij hem langs.’

‘Fowler is een morfinejunkie. Het is een zielige nietsnut. Ik haal er wel eens spul voor rijke weduwen, die eens iets anders willen dan valium. Nou en?’

‘Vraag hem eens waar hij op gepromoveerd is.’

‘Waarom zou ik het hem vragen als jij het me kan vertellen? Kom op Sam. Doe niet zo ingewikkeld, ik publiceer het niet in de krant.’

‘Natuurlijke toxinen. Die man kan uit een krop sla de meest dodelijke stoffen destilleren. Ik zou hem niet als huisarts nemen, Gunn. Zoek hem eens op. Zal hij leuk vinden.’

‘Ik ga bij hem langs.’

‘Goed zo. En voor alle zekerheid, test het uit wil je?’

‘Ok, ik zal kiddo een snoepje geven. Maar ik kan je niet garanderen dat het dan ook op mensen werkt.’

De jongen zette heel beheerst een stap in zijn richting.

‘Zet je geluk niet op het spel, ouwe. We maken het vuur met je aan.’

‘Laat me je een gratis tandheelkundig advies geven, kiddo. Gedraag je als je bij mij in de buurt bent.’

Hij wendde zich tot Sam.

En als ik het spul heb, wat dan? Kan ik dan weer aan het werk?’

‘Regel het en je kan weer bedrogen echtgenotes troosten. De rest komt voor rekening van Santo Traficante.’

‘Ik regel het wel. Bel me aan het einde van de week.’

‘Aufwiedersehen.’

‘Wat?’

‘Dat is Duits, Gunn. Tot ziens.’

‘Ik vroeg me al af aan wiens kant jij in de oorlog hebt gevochten. Nu weet ik het zeker.’

‘Santo Traficante’, mompelde Edward Gunn in zichzelf terwijl zich hij vanuit de fauteuil een glas whiskey inschonk. ‘Iemand met zo’n naam zou toch in staat mogen worden geacht om deze klus in z’n eentje op te knappen.’ Gunn was zich ervan bewust dat de aandacht die hij schonk aan de namen van de personen die hij op zijn pad tegenkwam – vrijwel zonder uitzondering schurken en mensen met een vuistdikke gebruiksaanwijzing – lichtelijk overdreven was. Een voormalige kennis had hem ooit op deze neurotische eigenschap opmerkzaam gemaakt. Vond het nodig om te suggereren dat er een verband moest zijn tussen Gunn’s eigen naam en de vuurwapengerelateerde voorvallen waarin hij figureerde en waar de Miami Herald met enige regelmaat verslag van deed. Hij had zijn gratis advies moeten bekopen met een gebroken neus en een groot aantal kneuzingen, waaronder delen van zijn skelet waarvan het bestaan hem voorheen niet bekend was. Enfin, het leidde ertoe dat hij zijn amateuristische aandacht verlegde van Freud naar de leer van de menselijke anatomie.

‘Santo Traficante heeft een kwart van de bordelen van een bevrijd Havana in zijn zak, en ik mag het vuile werk opknappen.’

Dr. Fowler’s kantoor was op 79 Street ter hoogte van Biscayne Boulevard. Het was eens een sjieke gelegenheid geweest, volgestouwd met ebbenhouten meubilair en kristallen lampen. Die stonden er nog steeds, maar de plek moest nodig eens worden afgestoft. De muren waren marineblauw geschilderd. Dat vond men mooi in de jaren veertig. Het was 1961. 17 augustus om precies te zijn.

De deur werd opengedaan door een brunette van een jaar of twintig. Ze had net iets te veel sexappeal om bij Fowler in dienst te kunnen zijn.

‘Gaat u zitten, ik roep dr. Fowler. Gunn was de naam, niet?

Ze sprak met een vet zuidelijk accent.

Hij knikte en ging in een groenlederen leunstoel zitten.

Fowler kwam binnen met een fles in zijn hand.

‘Brandy, Gunn?’

‘Welja. Ik heb nog geen tijd gehad voor lunch.’

Zijn ogen glansten. Hij had hem kennelijk net na zijn middagshot getroffen.

‘Heb je mijn nichtje al ontmoet, Pamela?’

‘Ik zit hier, niet? Wie anders heeft de deur opengedaan?’

‘Met jouw soort weet je het maar nooit. Pamela komt uit Alabama. Wil eens wat van de stad zien. Neem haar een keer uit als je wilt, Gunn.’

‘Ik zal eens in mijn agenda kijken wanneer ik kleuterdienst heb.’

Hij legde Fowler uit wat de reden van zijn bezoek was. Fowler vatte het op als het de gewoonste zaak van de wereld was.

‘Die kerel, hoeveel weegt hij?’

‘Geen idee. Heb hem nooit ontmoet. Ik doe iemand een gunst. Geen idee voor wie het is.’

‘Ok, ik neem aan dat het een serieuze zaak is dus laten we het professioneel aanpakken. Ricine zou een goede keuze zijn, maar als ik niet weet wat die vent weegt kan ik het moeilijk doseren. Ik kan je voldoende geven om een olifant mee te doden, maar het is nogal volumineus. Bovendien heb ik het niet in huis. Gaat een paar weken duren. Wat dacht je van botuline? Ik heb hier nog wel wat liggen. Voldoende om een middelgroot leger mee weg te vagen. Primitief, maar effect is gegarandeerd. Los het op en alcohol en zorg dat je uit de buurt blijft. Oraal of in een verstuiver. Binnen een minuut is hij met de engelen aan het zingen. Bovendien is het lastig aan te tonen. Zeker als je niet weet wat je zoekt.’

Gunn kreeg een vlammend gevoel in zijn buik die het middel hield tussen onpasselijkheid en blinde agressie. De bleke jongeman in “Bello’s Pub – the All American Pets Convienience Store” – begroette hem alsof hij een doorsnee hondenbezitter uit een buitenwijk was.

‘Goedenmiddag mijnheer. Waarmee kan ik u van dienst zijn? Een nieuwe mand wellicht voor uw trouwe viervoeter? Ze zijn in de aanbieding. In de kleuren van deze zomer.’

‘Take it easy, kid’, zei hij terwijl hij de winkel inventariseerde. ‘Ik ben op zoek naar cavia’s.’

‘U heeft geluk. Wij hebben sinds kort een paar nesten met lieve cavia’s. Het doet mij pijn om ze kwijt te raken, maar dat is nu eenmaal de consequentie van het hebben van een dierensalon.’

Hij toonde die typische hypercorrupte muilkorfgrijns die je doorgaans bij kermisexploitanten aantreft. Als Gunn het zich had kunnen veroorloven om een zijsprong van zijn missie te nemen had hij hem met plezier een paar huisdieren door zijn strot geduwd. Een puppy en een zeeschildpad bijvoorbeeld.

‘Heeft u een voorkeur voor een kleur… Moet het een mannetje of een vrouwtje zijn?’

De verkoper boog zich een paar millimeter voorover.

‘U kunt natuurlijk ook een mannetje en een vrouwtje nemen. Maar ik moet u waarschuwen, voor u het weet zit u met twintig cavia’s.  Die beestjes weten wel van wanten, ziet u?’

Zijn felbleke kop verkleurde in rap tempo en zijn lichtblauwe ogen keken samenzweerderig in die van Gunn. Gevaarlijk. Gunn balde zijn vuisten. Zijn knokkels waren spierwit. Het kostte hem moeite om zich in te houden.

‘Geen gelul, ik heb er een stuk of tien, twaalf nodig. Nu. Meteen. Heb je ze op voorraad?’

‘Zo, u zult wel een hoop neefjes en nichtjes hebben die u wilt verblijden. Ik denk het wel, ik zal eens kijken.’

Hij liep naar een kooi in de hoek van de zaak. Gunn volgde hem.

‘Het zijn er negen. Wilt u ze allemaal hebben?

‘Pak maar in.’

‘Wilt u onze collectie kooien zien? En u moet natuurlijk stro hebben, en voer.’

‘Een kartonnen doos volstaat. Wat kosten die beesten?’

Toen hij bij zijn appartement aankwam zag hij dat er mensen in zijn werkkamer zaten. Hij trok zijn pistool en liep naar binnen. Santo Trafficante zat achter zijn bureau met een fles Jack Daniels. Die had hij zelf meegenomen, net als de donkerogige schoonheid die in de fauteuil zat. Ze rookte een sigaret uit een lang ivoren pijpje. Gunn stak zijn pistool weer bij zich.

‘Hi Santo, je hebt jezelf binnengelaten zie ik. Help me er aan te herinneren dat ik je een sleutel meegeef voor de volgende keer. Veel gemakkelijker.’

‘Lange tijd geleden Gunn. Je hebt lang niets van je laten horen, dus ik dacht, laat ik mijn goede vriend eens opzoeken. Kijken hoe het met hem gaat. Dit is Elisa trouwens. Geef haar een hand. Ze bijt soms, maar als je het treft krabt ze je alleen de ogen uit.’

‘Ik neem het risico niet. Ben jij niet van die zeepreclame?’

‘Beat it, lug’ zei ze met een stem die gebruikt had kunnen worden als gootsteenontstopper.

‘Je treft het. Voor deze keer zal ik je gehoorzamen. Maar probeer er niet aan te wennen. Hij pakte de doos met de cavia’s en liep ermee naar de keuken. Hij opende de deur naar het balkon en zette de doos er neer. Uit zijn zak haalde hij het potje dat hij van Fowler had gekregen en schudde er een paar pillen uit. Behoedzaam, zonder ze aan te raken. De cavia’s waren niet erg geïnteresseerd.

‘Wacht maar, ratten. Dit is het enige dat je te vreten krijgt.’

Hij waste zijn handen zorgvuldig en ging terug naar zijn gasten.

‘Vertel op, Santo, wat kan ik voor je doen?’

‘Heb je geen tijd om een praatje te maken met je oude vriend?’

‘O jawel hoor. Mijn dagtarief is twintig dollar plus onkosten. Laat me raden. Je wilt het over Giancana hebben.’

‘Nee, ik begreep dat jij tegenwoordig in de pillenbranche zit. Ik zou je willen verzoeken om haast te maken.’

‘Wat denk je dat ik aan het doen ben. Cavia’s fokken? Ik ben het spul nog aan het uittesten. Ik begreep dat het nodig is voor een klus waarbij je je het niet kan permitteren om het te verkloten. Maar die beesten moeten het wel opeten. Ga straks maar eens op het balkon kijken. En weersta de verleiding om die beesten door de ravioli te draaien want als het goed is krijg je al een hartstilstand als je er alleen al aan ruikt.’

‘Prima. Ik heb het morgenavond nodig. De vent die ik op het oog heb zit in de bediening van een van de huizen van Fidel Castro. Juan Orta. Heeft in de jaren vijftig voor me gewerkt als geldloper. Prima vent, maar het is een flikker. En in plaats dat hij dat verborgen houdt heeft die stomme darmtoerist zijn zinnen gezet op het poepgaatje van de zoon van de directeur van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Ook al zo’n rugridder. Nu heeft Fidel het niet zo op flikkers, dus als het uitkomt zal hij hem de laan uitsturen. Kan ieder moment gebeuren. Dus Elisa gaat over twee dagen naar Havana. Moet via Mexico. Die Cubanen moeten ons niet meer zoals je weet. Dat spul moet met haar mee om aan Orta te geven. Dacht je dat het gemakkelijk was om iemand te vinden die dagelijks in contact komt met die baardman? Een kans in een miljoen, Gunn. Die kans laat ik mij niet ontnemen.

‘Wat je wil, Santo. Als alles goed gaat heb jij morgen je pilletjes. Schenk me eens in, wil je?’

‘We gaan. Je mag de fles houden. Wees een beetje aardig voor hem.’

Nadat Santo Traficante verdwenen was bleef Gunn nog een half uur achter zijn bureau zitten, nadenkend over de shit waar hij in terecht was gekomen. Toen zei hij luidop, alsof hij zichzelf wilde overtuigen ‘Welja, morgen is het mijn zaak niet meer. Ik lees het wel in de kranten.’ Hij schonk zichzelf een Jack Daniels in, zette de fles in de drankkast en sloeg het glas achterover. Hij zette zijn hoed op en trok zijn regenjas aan, deed de lichten uit en ging de straat op.

De freak stond op de hoek van de straat in een poging onopvallend te zijn. Gunn dacht er even aan om er op af te lopen maar liep toch door naar de steaktent aan de overkant om de nationale vleesindustrie een handje te helpen. Toen hij de tent verliet was de freak in de etalage van een kantoorboekhandel even verderop aan het kijken. Gunn wilde naar zijn appartement gaan om te zien of de cavia’s het nog deden maar liep toch maar naar de Metro Bar een paar straten verderop. Hij zat daar tot kwart over tien, dronk een paar whiskey’s en ging naar buiten. Voor de deur van de Metro Bar werd hij aangesproken door een onbekende man met een Slavisch uiterlijk. Hij was bijna twee meter lang en had een woeste haardos. Hij droeg een donkergroen wollen pak dat nodig eens naar de stomerij moest. In zijn rechterhand hield hij een pistool.

‘Loop met me mee. Iemand wil met je praten.’

‘Ik zal je mijn kantooradres geven. En mijn telefoonnummer. Laat hem een afspraak maken.’

‘Ik geloof dat de boodschap duidelijk is. Loop door of je krijgt een derde neusgat.’

Hij deed wat hem gezegd werd. Hij had hier helemaal geen tijd voor en wachtte op een moment waarop hij de gorilla kon verrassen. Maar daar gaf hij hem niet de kans toe. Het was een professional. Drie straten verderop werd hij een doodlopend steegje ingeduwd. Aan het eind ervan stond de freak te wachten met een peuk in zijn kop. Zijn linkerhand was verlengd met een ploertendoder.

‘Hey kiddo, is dit jouw hol? Je hebt wat meubels nodig zo te zien. Ik heb nog wel een paar kartonnen dozen voor je. Maak het kort. Ik heb het druk. Zeg maar tegen Traficante dat de zaken op deze manier niet sneller verlopen. Zeg hem maar dat hij m’n kont kan kussen.’

‘Je had gewild dat ik een boodschap van Traficante voor je had. Dit is voor mijn persoonlijke plezier.’

‘O Ja? Traficante zal het leuk vinden te horen dat je zijn belangrijkste compagnon van dit moment ophoudt. Goede strategie om promotie te maken, kiddo.’

De freak haalde plotseling fel uit. Hij raakte hem tegen zijn slaap. Gunn viel achterover tegen de muur en moest moeite doen om het bewustzijn niet te verliezen. Uit een brede snee boven zijn oor stroomde bloed over zijn overhemd.

‘Traficante is een oude stakker. Hij is verleden tijd. Hij heeft het niet meer. Maak je maar geen zorgen over hem. Maak je zorgen over mij.’

Hij gaf hem nog een klap. Gunn kon hem afweren met zijn linkerarm. Zijn bot kraakte. De pijnscheut trok door naar zijn ballen. De gorilla stond met zijn armen over elkaar te kijken en te genieten. De freak haalde opnieuw uit. Gunn liet zich vallen en sloeg de benen van de freak onder hem vandaan. Hij trok zijn wapen en schoot de gorilla in zijn maag. Deze liet zijn pistool vallen. De freak rolde ernaartoe om het te pakken. Gunn schoot hem twee keer in zijn hoofd. Hij pakte het pistool en stak het bij zich. De gorilla kermde van de pijn. Zijn pak was doordrenkt van het bloed.

‘Normaal zou ik een ambulance bellen. Maar jullie hebben me net iets te lang opgehouden.’

Hij raapte zijn hoed op en liep naar huis. In de badkamer keek hij in de spiegel. Er zat een flinke jaap in zijn kop. Hij waste het uit met peroxide en hechtte het met naald en draad. Hij liep door naar de keuken en ging het balkon op. De cavia’s waren springlevend. De pillen waren opgegeten. Kleine tegenslag. Santo Traficante zou nog even moeten wachten. Het was zijn eigen schuld. Personeelsbeleid is geen sinecure. Hij dronk de fles Jack Daniels leeg en ging naar bed.

De volgende morgen werd hij wakker met een bonkende koppijn. Het laken zat aan de wond op z’n kop gekleefd. Het deed verdomde pijn toen hij het ervan aftrok. Hij nam een koude douche, dronk een kop koffie en verliet het appartement met de doos cavia’s onder zijn arm. Hij reed in twintig minuten naar het kantoor van dr. Fowler. Pamela deed open. Ze keek verbaasd naar de cavia’s en maakte aanstalten om er een te aaien. Gunn hield haar tegen.

‘Deze beesten zijn niet wat ze lijken. Ze zijn dodelijk. Doe eens lief en haal je oom voor me.’

Fowler kwam binnen een minuut. Hij zag er slecht uit. Zijn gezicht leek als van perkament. Hoog tijd voor een shot, leek het.

‘Jezus, wat is er met jou gebeurd? Ga zitten, dan zal ik die wond voor je hechten. Als je het zo laat zitten krijg je een lidteken ter grootte van je lul.’

‘Later. Eerst dit. Hij liet de cavia’s zien.’

‘Wat is dit? Ik ben geen dierenarts.’,

‘Ze mankeren niets. Dat is het nou juist. Ze hebben een stuk of wat van die pillen van je gegeten maar het deert ze helemaal niets. Ik wordt godverdomme uitgelachen door een stelletje CAVIA’S!’

‘Gunn… Gunn… Als je me had verteld dat je het wilde uitproberen had ik je wel advies gegeven. Je hoefde het niet te testen want het is topklasse spul. Maar als je het me had gevraagd had ik je wel verteld dat de cavia de enige diersoort is met een extreem hoge resistentie tegen botuline. Je moet ze een kwart van hun eigen gewicht laten eten voordat ze er aan onderdoor gaan. Je had het moeten proberen op honden, of beter nog, op chimpansees. En die cavia’s moeten weg. Ze zijn levensgevaarlijk. Als ze een ruft laten zijn we er hier allemaal geweest.’

Hij pakte de doos op en liep ermee naar het raam. Hij smeet het naar buiten.

‘Zo. Laten we nu eens naar die wond van je kijken.’

Even later stapte Gunn in zijn auto. Hij reed naar een groentenboer een stuk verderop in de straat, kocht een tros bananen en koerste naar de dierentuin. In de auto prepareerde hij zorgvuldig twee bananen. Met zijn mes maakte hij een klein sneetje en propte er een pilletje in. Hij stak de bananen in zijn zak.

‘Eerst wordt ik voor de gek gehouden door een stel cavia’s en nu loop ik hier met een paar bananen op zak. De grote Edward Gunn moet zijn carrière eens kritisch tegen het licht houden.’

Bij de kassa haalde hij een entreebewijs. Voordat hij de chimpansees opzocht liep hij naar de tijgers. Gunn had een hekel aan dieren. Aan planten ook trouwens. Maar het meeste nog aan beesten. Beesten vond hij weerzinwekkend. Wat hem betrof had Noach zich de moeite kunnen besparen. De enige uitzondering hierop vond hij tijgers. Tijgers fascineerden hem. Hij stond daar een kwartier te kijken hoe de beesten heen en weer sjokten in hun kooi. Uiteindelijk zocht hij de chimpansees op. Er stonden geen mensen bij. Hij haalde een banaan uit zijn zak en gooide het door de tralies. De beesten sprongen op en gingen er in een kring omheen staan. De grootste kroop er naartoe en pakte het op. Rook eraan en stak het in zijn mond. Het leek hem te bevallen. Hij smakte er zelfs bij. Hij keek Gunn in de ogen.

‘Als jij me ook al gaat uitlachen schiet ik je ballen eraf, vuile stinkaap, mompelde Gunn.’

De aap sperde zijn mond zover open dat er gemakkelijk een basketbal in had gepast. Hij viel achterover, trilde even met zijn benen en bleef toen stil liggen.

‘Ik ga ervanuit dat je dood bent, Bonzo. Sorry oude jongen. Ik ben niet in de business om geliefd te worden. Maar ik ben tenminste in business.’

Op de hoek van de straat belde hij Santo Traficante vanuit een telefooncel. Ze spraken af bij het restaurant van zijn neef, Enzo’s Palace. Hij reed er naartoe met de zon in zijn ogen. Traficante zat aan een tafeltje in de hoek. ‘Die maffiabazen zijn een stelletje nichten’, dacht Gunn. ‘Zelfs in hun eigen restaurant zitten ze met hun rug naar de muur en de ogen op de deur gericht.’

‘Hey Gunn, ga zitten. Ik heb kalfsborst voor je besteld.’

‘Doe geen moeite. Geef me een glas whiskey. Een dubbele, als het je uitkomt.’

‘Voor we het over belangrijker zaken hebben, klopt het dat jij gisteren je pistool op iemand hebt leeggeschoten?’

‘Nee. Twee kogels. Meer was niet nodig. Je moet iets aan je personeelsbeleid doen, Santo. Ik zou je er eigenlijk geld voor moeten vragen. Vroeger of later had je het zelf gedaan. Maar ik doe geen hits. Dus laat maar zitten. En hier heb je je pillen. Wat mij betreft is het adios.’

‘Blijf bereikbaar, Gunn. Het zou kunnen dat we het nog uit moeten praten.’

‘Je weet waar ik woon. Als je iets uit wilt praten, huur dan een professional in. En breek niet meer zo klunzig bij me in. Een ongeluk zit in een klein hoekje.’

‘Altijd op zoek naar problemen, huh?’

Gunn stak zijn hand in de linkerzak van zijn regenjas en haalde er een banaan uit.

‘Hier Santo, neem een banaan. Problemen zijn mijn business.’

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Drie maal Pech

facebooktwitterlinkedinby feather

(Dit verhaal staat niet in het boek)

Lijn 91

De eerste cycloon zou weldra verschijnen. Het afgelopen jaar waren het er vijf geweest, nu werd verteld dat met het ergste rekening moest worden gehouden. Na vier maanden van dorre hitte zonder een spatje regen was het weer compleet omgeslagen. Pikzwarte wolken dreven laag over de stad, als dreigende luchtpatrouilles van gene zijde, en lieten onophoudelijk water naar beneden komen. Het afvoersysteem van de stad kon het niet aan, de straten stonden blank en overal dreven spullen, meegevoerd door water en wind. Op de hoek van Calzada de Concha en Pedro Pernas lag een dode hond in de goot. Het water stroomde er overheen en deed de haren van zijn vacht heen en weer bewegen, alsof er nog iets van leven in zat. Er lagen tientallen takken op de grond die door de wind van de bomen gerukt waren. Het was een eigenaardige balletvoorstelling. Ze lagen een moment op het asfalt om even later door de wind meters verder te worden geblazen en dan weer een paar seconden roerloos op straat te blijven liggen. En opnieuw en steeds weer, alle kanten op. De muziek moest je erbij fantaseren. Door het geraas van de wind en het agressieve, meedogenloze water hoorde je verder niets, geen auto’s, geen stemmen en geen Cubavisión terwijl het toch het uur van de telenovela was. In het pand waar vroeger de Calypso-bioscoop zat was nu een evangelische kerk gevestigd, gefinancierd door een Amerikaanse zendingsorganisatie. In het geheim, met Guatemalteekse stromannen. Veel luxe was het niet, een grote kale aula met tl-balken aan het plafond en oude bioscoopstoelen die vol scheuren en gaten zaten en bovendien waren beschimmeld door het vocht dat uit de muren droop. Veel luxe vroegen de bekeerlingen ook niet. Het woord van Jezus was voldoende. Er werd samen gezongen en voornamelijk gebeden en voorgelezen uit het Nieuwe Testament. Ondanks deze povere omstandigheden zat het iedere avond tussen acht en negen halfvol en waren op zondag zelfs de staanplaatsen bezet.

De dienst was net afgelopen. Juana, een negerin van begin vijftig, schuifelde met de anderen naar buiten. Ze hielden even in toen ze werden geconfronteerd met de watermassa, maar vervolgden hun weg toen ze inzagen dat er toch niets aan te doen was. Juana liep langzaam naar de bushalte die een paar honderd meter verderop was. De halte was verlaten. Normaal betekende dit dat de bus net vertrokken was, maar gezien de omstandigheden kon het ook zo zijn dat niemand meer de behoefte had om zich te verplaatsen. Juana moest en zou naar huis gaan. Wat kon ze anders? Ze ging op een stenen bankje zitten en wachtte af. En ze dacht na. Over alles.

Rodrigo, die haar na dertien jaar verlaten had. Drie kinderen had ze voor hem gebaard. Voor hem gezorgd, zijn eten gekookt en haar uiterste best gedaan om het hem nergens aan te doen ontbreken. Ze had zijn dronken, agressieve buien als liefkozingen ontvangen. Zijn karwats als liefdevolle aandacht. Toen zij uiteindelijk doodziek met een opgezwollen buik naar het ziekenhuis werd afgevoerd en de dokter in het dorp grote moeite had om de juiste diagnose te stellen ging Rodrigo ervan uit dat het kanker was en verdween uit haar leven. Om met een andere vrouw, die niet eens zoveel jonger was dan Juana, een nieuw leven op te bouwen. Wat het ook geweest moge zijn, zij werd al na een week uit het ziekenhuis ontslagen en stond er opnieuw helemaal alleen voor, met de etters van kinderen die ze had. De oudste, haar zoon Ariel, was behoorlijk aan het puberen geslagen en het kostte haar handenvol moeite om hem op het rechte pad te houden. Wat niet wil zeggen dat dit haar was gelukt. Ariel werd onder de hoede genomen door de paleros in het dorp, in het bijzonder door Tata Más. De machtigste priester met een grote kennis van de riten en een krachtige band met de wereld van de doden. En een hang naar de zwarte kant van de magie. De grootste schurk van hen allemaal.

Ze was niet voor het geluk geboren. Dat bleek al vóór haar geboorte. Haar grootouders stamden af van een belangrijke Congolese familie. Slaven weliswaar, maar zich wel bewust van hun afkomst en trots. Toen haar moeder verliefd werd op een man uit een beduidend minder geslacht was het huis te klein. De liefde werd heimelijk voortgezet en resulteerde in een zwangerschap. Haar grootmoeder was razend en dreigde haar dochter met een mes in de buik te steken. Toen de bevalling uiteindelijk daar was waakte haar grootmoeder bij het kraambed. Juana was nog niet ter wereld gekomen of ze werd door haar opgepakt en met kracht op de grond gesmeten.

‘Dat is niets waard. Dat is onrein bloed!’

En Juana werd voor dood achtergelaten, haar moeder opgesloten in het huis van een oom. Haar jongere tante kon het niet aanzien en nam het kind mee naar huis. Ook zij werd verstoten door de familie. Ze werkte ’s nachts als prostituée in een bordeel op het Prado. Omdat ze niemand had om op het kind te passen gaf ze de baby voordat ze de deur uitging melk met een flinke scheut rum om er zeker van te zijn dat ze zou doorslapen. Zo ging dat een paar jaar door. Op een gegeven moment kwam een oom er achter wat er gaande was en ontfermde zich over Juana. Hij was een arme sloeber zonder vast werk, maar zorgde voor haar als was het zijn eigen kind. Toen hij stierf had zij net haar dertiende verjaardag gevierd. Dat waren de gelukkige jaren uit haar leven.

Juana zat al ruim een uur te wachten. Geen spoor van een bus. Lijn 91 was een van de slechtst functionerende verbindingen van de stad. Het was geklassificeerd als laagste prioriteit. Volgens het dienstschema reed het ieder half uur. Er waren dagen dat Juana bijna twee uur moest wachten. En dan nog was de bus regelmatig overvol, waardoor ze op een volgende moest hopen. Dat bracht haar vaak in problemen, omdat veel van de dames bij wie zij als huishoudster werkte weigerden haar te betalen als ze te laat kwam. Er was vrijwel geen verkeer op straat, niemand die zelfs maar kon overwegen om haar een lift te geven. Het weer verslechterde met de minuut. De wind nam alsmaar toe en de regen was zo overweldigend dat ze amper de overkant van de straat kon zien. Het begon zwaar te onweren. De bliksem sloeg vlakbij in, waarschijnlijk de mast van een van de schepen die in de haven lagen weg te roesten. Een emaille reclamebord van het restaurant op Luyano vloog door de lucht, kwam vlak bij haar neer en werd weer door de wind meegenomen tot waar ze het niet meer kon zien. Een half uur later kwam de bus alsnog aanvaren. Ze stapte in, kocht een kaartje en ging achterin zitten. De bus was stampvol met doorweekte mensen. De damp die ze afgaven deed de ramen beslaan. Het stonk verschrikkelijk, die natte gegeselde lijven en ongewassen kleding gaven geuren prijs die het voorstellingsvermogen te boven gingen. De regen striemde over het dak, maakte een angstwekkend geluid dat leek op dat van de zenuwachtige catá-trommels van de paleros. Hoezeer ze ook wilde, die lieten haar nooit met rust.

Toen Ariel zestien jaar was en werd ingewijd als palero voerde Tata Más een geheim ritueel uit waarmee hij in contact kwam met de doden. De voorvaders uit de Congo. Zij vertelden hoe het Ariel zou vergaan en welke offers dienden te worden gebracht. Een van hun openbaringen was dat Juana haar huisje moest afstaan aan Ariel. Haar enige bezitting, hoe schamel ook, moest zij verlaten om de geesten gunstig te stemmen en Ariel’s toekomst veilig te stellen. Een houten huisje met een enkele kamer dat haar oom haar had nagelaten en waar ze ooit liefde had gekend. Een half dozijn familieleden maakte al aanstalten om Juana’s spullen op straat te zetten. De sartén had gesproken. De enige waarheid was vastgesteld, daar viel niet aan te tornen. Juana zakte ineen van ontzetting toen zij het hoorde. En voor de eerste en enige keer in haar leven nam zij een beslissing. Ze brak met de godsdienst van haar voorvaderen, weersprak het oordeel van Nsambi, de sartén. Ze wist donders goed wat dat betekende maar nam welbewust de beslissing om de situatie zelf in de hand te houden. God weet hoe moeilijk het voor haar is geweest. De consequenties waren zwaar. Daar woonde ze dan, midden in haar geboortedorp San Agustín, tussen de mensen die haar hadden opgegeven, verraden, vervloekt. Maar ze had tenminste haar huis nog. Lang heeft ze er niet van kunnen genieten. Dertien weken later deed de vervloeking zijn werk. Ze verloor haar verstand, leefde tussen dag en nacht in een schimmenrijk, gemangeld door nukkige geesten. Vreemde lichtflitsen hielden haar wakker, duizenden stemmen herhaalden de vervloeking, keer op keer. Uiteindelijk werd ze opgenomen in een sanatorium. God weet hoe lang ze daar heeft gezeten. Alleen, tussen andere dolende geesten en tientallen pillen die de doden niet verjoegen maar wel een stuk minder luidruchtig maakten. Toen het sanatorium werd opgeheven werd ze op straat gezet, uit gemak genezen verklaard. Ze vond een nieuwe familie, de zusters van de evangelische kerk. Zij wisten haar ziel te reinigen door haar te leren naar Jezus te luisteren, de zoon van de enige God, die de doden op een afstand hield.

De bus reed een diepe kuil in en kwam met een enorme knal tot stilstand. De passagiers werden door de klap van hun zitplaats geworpen. Toen ze waren opgekrabbeld kregen ze te horen dat de vooras was gebroken. Dat ze de bus dienden te verlaten en het verder zelf moesten uitzoeken. Het regende nu zo hard dat het moeilijk was om voor, achter, boven, beneden en opzij uit elkaar te houden. Juana kon de andere passagiers niet meer zien. Ze begon te lopen, al had ze geen idee waar ze was, welke richting ze uit moest. Haar kleren zaten tegen haar lichaam geplakt. Ze snakte naar adem. Het geweld van het water overstemde haar gedachten. Ze liep voort, stap voor stap in de duisternis. Een radeloze geest, ongrijpbaar voor de doden.

Ze liep tegen een stuk beton aan en viel. Ze kon niet zien wat het was, maar ze ging erop zitten en wachtte af. Ze wachtte af en bad, prevelde alle gebeden die ze van de zusters had geleerd. Hallelujah, ze prees de Heer voor zijn barmhartigheid, dankte hem en vroeg hem haar te redden van de duisternis. Eerst zachtjes, in zichzelf mompelend, daarna steeds luider.

‘Waarom, mijn God, waarom?’ riep ze uit.

Ze kreeg geen antwoord. Misschien was het er wel, maar werd het overstemd door de regen.

Toen haar lichaam in de achterbak van de pickup-truck werd gelegd was de regenbui abrupt overgegaan in een motregen. De maan scheen fel op de verzwolgen stad. In de verte begon zich een regenboog af te tekenen.

 

 

 

Licht en schaduw

 

Ogún Kagadú

General Sanglant

Saizi zi orage

Quoscell’ orage

Ou fait kataum z’eclei

Ze zeggen dat de kans om twee maal door de bliksem te worden getroffen groter is dan de kans om slechts een enkele keer te worden getroffen.

Hij zat in de roze schaduw van de schemering voor de televisie. Het geluid stond voluit, zijn hoofd gekanteld zodat zijn beste oor in een perfecte hoek van negentig graden stond ten opzichte van de luidspreker. Dat het antieke Russische apparaat niet alleen horizontaal maar ook verticaal strepen vertoonde merkte hij niet op, blind als hij was. Eenennegentig levensjaren, ze komen met een hoop slijtage.

Toen hij nog jong was. Zijn vroege jeugd had hem weinig herinneringen nagelaten. Het was gewoon te lang geleden. Zijn vader was een suikerrietkapper uit Sancti Spiritus. Zwaar werk, de slavernij mocht dan zijn afgeschaft, maar de werkomstandigheden waren er alleen maar slechter op geworden. ‘Werken is nu een keuze’, zeiden de eigenaren van de plantage. ‘Wij hebben de plicht niet meer om voor jullie te zorgen. Het staat jullie volkomen vrij om ander werk te zoeken. Maar als je bij ons blijft gelden onze regels.’ Hij had zijn Haïtiaanse vrouw leren kennen tijdens het carnaval. Ze was net als zovelen van haar landgenoten de armoede ontvlucht. Hoe ze in die periode precies in haar levensonderhoud voorzag wist Fabio niet. Daar werd niet over gesproken. Hij had wel zo’n idee. Het kon hem niet schelen. Waarom zou uitgerekend zijn moeder de uitzondering zijn? Ze waren al snel getrouwd en naar Camagüey vertrokken voor een beter leven. Hij vond er werk als koeiendrijver op een haciënda. Het werd slecht betaald maar het werk was stukken minder zwaar dan dat op de suikerrietvelden. Zijn moeder werkte in de keuken van de landheer en kluste bij als voodoo-priesteres. Zij stond in hoog aanzien bij de gelovigen en bracht het meeste geld in. Bovendien had je in die positie de bescherming van het dodenrijk niet eens nodig. Niemand dacht eraan om hun gezin iets slechts aan te doen. Ze woonden in de oude slavenbarakken. Daar werd Fabio geboren als hun eerste en enige kind. Hij kon zich er niet meer van herinneren dan dat het een mooie, onbezorgde tijd was. Of dat waar was of niet deed er niet toe. Wat telde was de herinnering.

Hij stond op, liep naar zijn kleine slaapkamer en ging op bed liggen. Zijn keel deed pijn en de steken in zijn rug hielden aan. Hij was moe, nu ook in zijn geest. Hij hoorde de dames praten. Dat ging de hele dag door. Ze hadden het veel over hem. Hij was zo goed als doof maar de schelle oudevrouwenstemmen, die klonken alsof ze met hun voeten in de kokende olie hingen, die hoorde hij maar al te best. Ze waren erg nieuwsgierig naar wat hem had bezield om nooit te trouwen en in plaats daarvan voor de kinderen van anderen te zorgen.

‘Zo’n mooie man was hij, herinner je het je Griselda?’

‘Hij was een verschijning. Waar hij ook kwam, iedereen keek op. Hij leefde als een heilige. Hij dronk nooit, verhief zijn stem niet. Hij was door God gezonden. Hij had iedere vrouw kunnen krijgen. Iedere vrouw.’

‘Het is een zonde. Zou hij…?’

‘Alleen de gedachte al. God, nee. Dat niet. Dat bestond in die tijd nog niet.’

‘Maar wat dan. Wat dan?’

‘Engelen trouwen niet, María. Ze zijn er voor ons, niet voor zichzelf.’

‘Engelen gaan ook niet dood.’

‘Let maar op. Als hij een dezer dagen ten hemel stijgt zal ik de laatste zijn om me er over te verbazen.’

‘Een leven als een heilige. Hij ging nooit naar de kerk. Anders was hij zeker een heilige geweest.’

‘Heiligen hoeven niet naar de kerk, Rita. Wij gaan er naartoe om hen te danken.’

Griselda had hem een half jaar geleden opgehaald uit Camagüey. Hij had in eerste instantie geweigerd mee te gaan, gezegd dat hij het wel in zijn eentje kon rooien. Maar je hoefde maar even naar hem te kijken om te beseffen het zo niet langer kon doorgaan. Hij was vermagerd, teruggetrokken in zijn huis. De tijden waren veranderd. Mensen letten niet meer op elkaar. Daarnaast moest hij dringend worden geopereerd aan staar en in Camagüey kon het ziekenhuis de behandeling niet uitvoeren. Het was al te ver gevorderd. Als hij een paar jaar eerder bij een dokter had aangeklopt zou een routineoperatie zijn ogen hebben kunnen redden. God weet of het bescheidenheid, angst voor de dokter of gewoon onwetendheid was. Ruim vijfhonderd kilometer had ze heen en terug gereden in haar kleine Fiatje om hem naar Havana te halen. Dat was ze hem wel verschuldigd. Hij was bijna familie. Meer dan familie. Al een eeuwigheid was hij bevriend met haar moeder. Toen die haar eerste zoon kreeg was Fabio voor een paar maanden bij haar ingetrokken om voor hem te zorgen. Een jaar later, toen Griselda werd geboren, hetzelfde. Twintig jaar later, toen Griselda haar eerste kind kreeg had ze hem uit Camagüey laten overkomen. Ook bij haar drie andere bevallingen had hij uit zichzelf de bus gepakt om haar ter dienste te zijn. Zelfs bij haar oudste kleinzoon Ramón stond hij paraat.

In het begin leek het alsof er niets aan de hand was. Hij drukte armpje met vrienden van Orlando. Won meestal van twintigers. Hij werd liefdevol in de familie opgenomen en even liefdevol door Orlando en zijn vrienden gepest. Ze probeerden met hem te boksen, wat levensgevaarlijk was want zijn blinde uppercut sloeg je zo buiten westen. In het begin ging hij nog naar buiten, wandelde de hele dag door de onbekende stad. Keek naar de contouren van de meisjes bij de bushalte en maakte een praatje met mensen die hij meende te herkennen. ‘s Avonds hielp hij in de keuken en haalde emmers water uit de tank beneden als de waterleiding was afgeslo­ten. Maar zijn ogen waren snel achteruit gegaan. Hij zei er nooit iets over, klaagde niet. Eerst werd alles vager en groeiden de kleuren naar elkaar toe. Nu trad de duisternis langzaam maar zeker in.

Met zijn ogen begon ook de rest van zijn organen de taken te versloffen. De energie die altijd zo vanzelfsprekend was geweest liet soms dagen achtereen verstek gaan. Hij verloor zijn eetlust, verloor in het algemeen de lust. Het was mooi geweest.

Camagüey. Hij kreeg een bescheiden toelage als professioneel baseballspeler. Te weinig om van rond te komen. Daarom verdiende hij regelmatig wat bij als klusjesman voor de rijke families. Hij was geen straatschuimer, meestal was hij te vinden op het baseballveld. Trainde bovendien mee met de boksers. Deed mee aan elke sport, als de gelegenheid er was. De boksschool was bij hem om de hoek. Hij werd gestimuleerd om wedstrijden te boksen. Maar hij hield het bij baseball. Bij de bokswedstrijden kon het er hard aan toegaan. Hij genoot ervan om de tegenstander te snel af te zijn, te verrassen, maar wilde niemand verwonden. Hij kreeg een zekere naam. Zeze, een pooier van de laagste soort die de buurt met geweld terroriseerde, daagde hem keer op keer uit. Fabio, rustig, wilde niet vechten. Ging hem uit de weg. Een volgende maal stond Zeze voor hem met een mes. Fabio gaf hem twee klappen en daarna heeft niemand Zeze ooit meer in de wijk gezien. Het was de enige keer dat hij geweld gebruikte. Had er geen spijt van overigens, maar het wond hem geenszins op.

Hij verlangde naar water. Een kop thee misschien, om de pijn in zijn keel te verzachten. Of een glas guarapo, voor de energie. Maar hij bleef liggen. Zijn lichaam vertelde hem dat het meer behoefte had aan rust dan aan vocht. En aan een kussen misschien. Het bed leek iedere dag harder te worden. Zijn lichaam werd stijver en pijnlijker als was het van gips. Hij concentreerde zich op de vrouwenstemmen aan de andere kant van de muur, die door het gat van de airco naar binnen werden gestrooid.

‘Heeft hij vandaag gegeten?’

‘Nee. De dokter had me al verteld dat hij geen trek zou hebben. Het was niet erg, zei hij. Hij zakt weg. Langzaam. Gisteren zat hij in de hoek op het balkon. Met zijn enorme bril op leek hij een vertederend vogeltje. God weet waar hij aan dacht. Ik riep in zijn oor ‘Fabio! Het eten is klaar! Rijst! Kip! Quimbombó!’ En hij herhaalde langzaam “quim-bom-bó, quim-bom-bó”. Zonder op te kijken. Alsof hij in een ander universum terecht was gekomen. Of quimbombó heel losjes aan een ijle herinnering was verbonden. Een paar dagen geleden was hij nog volkomen helder. Ach ja, de dagen tellen door en door. En ineens is hij de oude neger die hij nu is. Dat moment overkomt iedereen, het zou heel goed kunnen dat zoiets zich heel plotseling aandient.’

‘Arme man, vind je het vreemd dat hij waanideeën krijgt. Al die jaren zonder vrouw. Dat is niet goed voor een man. Zonder liefde, passie. Een man met zo’n groot hart!’

‘Heeft hij echt nooit iemand gehad?’

‘Hij had het er niet eens over. Een onderdrukt verlangen, misschien. Geen  enkele vrouw kon het laten met hem te flirten. Hij ging er nooit op in. Keek niet weg, glimlachte vriendelijk terug. Meer niet.’

 

Het stelde hem gerust om dat te horen. Geheime liefdes behoren geheim te blijven. Tegenwoordig was het bijna gewoon, een gemengd paar. Maar in de jaren dertig was het ondenkbaar. Al was er sprake van oprechte liefde tussen hem en Amalia, Griselda’s tante. Een authentieke verliefdheid. Beiden wisten dat het over zou zijn als hun relatie aan de oppervlakte zou komen. Dat stond vast. Hij zou de stad moeten verlaten. Daar was geen ontkomen aan.

Hij werkte soms als chauffeur voor Don Esteban, haar vader. Alleen de heel erg rijke families waren in die tijd in het bezit van een auto. Weinigen konden rijden. Het was ook ongehoord om als eigenaar zelf achter het stuur te gaan zitten. Als je je met paard en wagen verplaatste nam je toch ook niet zelf op de bok plaats? Op een dag werd hem verzocht om Amalia naar familie in Las Tunas te brengen, waar ze een paar dagen zou verblijven. Hem was gevraagd om in die stad te blijven wachten en haar weer terug te rijden.

In de auto raakten ze in gesprek. Dat ging moeizaam. Zij nam het initiatief. Hij beantwoordde haar vragen aanvankelijk uit beleefdheid. Ter hoogte van Siboney verzocht ze hem de wagen stil te zetten zodat ze naast hem kon gaan zitten. Dat was uiterst ongebruikelijk en zette het raderwerk in beweging. Dat kon alleen maar leiden tot iets onherroepelijks. Hetgeen geschiedde.

Ze droomden veel. Misschien konden ze naar de Verenigde Staten gaan, naar New York, waar ze samen verder konden leven. Hij was er tegen. Het kon wachten. Zij had veel meer te verliezen dan hij. Ze moest van hem langer nadenken voordat ze besloot om haar familie te verlaten.

Ze zagen elkaar dagelijks. Bedreven in het diepste geheim de liefde. Samen de nacht doorbrengen zat er niet in. Nooit had hij naast een vrouw geslapen. Na het ongeluk had hij die hoop opgegeven. Er waren genoeg jonge vrouwen geïnteresseerd. Hij wimpelde ze af en ging iedere woensdagavond naar de hoeren. Nooit twee maal naar dezelfde. Voor je het weet ging je je eraan hechten. Het was gemakkelijk zat. In Camagüey stikte het van de hoeren en er was continu een nieuwe aanwas. Maar zich aan een vrouw verbinden was ondenkbaar. Het schijnt dat als je eenmaal door de bliksem bent getroffen de kans groot is dat het nogmaals gebeurt. Hij kon het risico niet nemen.

 

‘Zou hij weten dat hij doodgaat?’

‘De dokter zegt dat zijn alvleesklier is aangetast. Er is niets aan te doen. Het is een geluk dat hij geen pijn heeft.’

 

Ogún Kagadú

General Sanglant

Saizi zi orage

Quoscell’ orage

Ou fait kataum z’eclei

 

Het lied van zijn moeder. Ze zong het voor de vier revolutionairen, die hij vlak na het bloedbad van Pino Tres naar haar toe had gebracht voor een schuilplaats. Ze zong het vaak, ook in zijn jeugd. Maar hij kon zich niet herinneren bij welke gelegenheden. Alleen toen, met die vermoeide bebaarde mannen. Verder was de revolutie langs hem heen gegaan. Er ging veel langs hem heen in die tijd. Het beeld van Don Esteban, vlak voordat hij stierf. Vlak voordat Amalia in zijn armen de geest gaf. De ontzetting in de ogen van haar vader. Zijn laatste gedachten waren bij de schandelijke verhouding van zijn dochter. Als hij had geweigerd hem rijles te geven… Als Amalia er niet op had gestaan om mee te rijden. Alles ging goed. Hij verslapte zijn aandacht even, hield zijn hand niet dicht genoeg bij het stuur. Hoe vaak gebeurt het ook dat een kip door het zijraam tegen het gezicht van de bestuurder vloog? Een kans in een miljoen. En dat dat precies op het moment gebeurt dat een bocht moet worden genomen, langs een afgrond? Zijn moeder had hem genoeg geleerd om te weten dat het een signaal was van de geesten. Een duidelijk signaal. Hij had geen oog gehad voor de waarschuwingen. Nooit meer vrouwen, wist hij. De bliksem kon ieder moment inslaan. Het enige wat er opzat was in de buurt van Griselda te blijven. Om ervoor te zorgen dat de spullen van Amalia afgestoft werden. Om de kinderen die zij nooit zou hebben te verzorgen. Dat was hij aan haar verplicht.

Het werd donker. Hij ontliep de bliksem. Zo slecht waren de geesten hem niet gezind.

 

Cuban Psycho

Uiteindelijk zat er niets anders op dan de politie te bellen. Als ze het adres hadden geweten hadden ze Ignacio of Jorge gevraagd om als de donder langs te komen met voldoende gereedschap om hen te ontzetten. Maar toen ze mee waren gereden hadden ze alleen maar gedacht aan de vijftig dollar die ze ieder zouden krijgen en niet opgelet waar ze naartoe gingen. Geen van beiden kende de weg in Nuevo Vedado. De koelkast van de oude man was nu vrijwel leeg en het lijk begon behoorlijk te stinken.

Vier dagen daarvoor waren ze bij de cafetaria naast de FIAT garage aangesproken door een oude homo. Hij was gekleed in een beige linnen pak en had tweekleurige schoenen aan zijn voeten die, hoewel gloednieuw, uit een heel ander tijdperk kwamen. Hij stelde zich voor als Juan en vroeg ze welk geldbedrag ze in het hoofd hadden als hij ze zou vragen om met hem mee te gaan. Hij hield ervan om te kijken, zei hij. Op zijn leeftijd was dat alles wat er in zat. Ze konden gewoon doen waar ze zin in hadden en er nog wat aan verdienen ook. Het absurd hoge bedrag dat ze noemden werd zonder af te dingen geaccepteerd.

Het appartement was op de eerste verdieping van een betonnen flat waarvan er medio jaren vijftig honderden waren gebouwd in Havana. Van buiten leek het niets bijzonders. Een kaal gebouw met een staalgrijze buitendeur. Schoon maar versleten. Uit niets kon je opmaken dat er daar binnen de weelde te vinden was die ze er aantroffen. Het was een enorm appartement. Vijf aaneengesloten ruime vertrekken met meubilair dat je in Windsor Castle verwachtte, niet in Nuevo Vedado. Overal stonden kasten met in leer gebonden boeken en honderden kunstvoorwerpen. Overal behalve in de keuken en de badkamer lag een kastanjebruine vloerbedekking. De muren hingen vol met schilderijen die de ruimte in leken te knallen door het gedifferentieerde licht van de kleine kristallen kroonluchters die paarsgewijs aan het plafond hingen.

 

Terwijl ze hem martelden bleef hij rustig. Het was Camilo’s idee, er was geen reden toe. Het was voor de lol, de oude man deed geen enkele moeite om zijn schatten te beschermen. In plaats van het uit te schreeuwen van de pijn begon hij kalm zijn verhaal te vertellen.

Dat hij geldloper was geweest voor Meyer Lansky. De man die vanuit een suite in hotel Nacional en later zijn eigen hotel Riviera een imperium bestuurde. Meyer trok aan de touwtjes van alles dat met gokken, prostitutie en drugs te maken had. Andere boeven afpersen deed hij in zijn vrije tijd. Iedere week nam Juan de boot naar Miami met een bedrag van tussen de vijftig en honderdduizend dollar dat keurig netjes in de voering van zijn pak was genaaid. Soms vloog hij direct naar Zwitserland, waar Meyer een nummerrekening had. Hij werd er goed voor betaald. Meyer was een keiharde zakenman waar je absoluut geen ruzie mee moest hebben. Maar voor zijn mensen zorgde hij goed. Hoe hij ook werd afgeschilderd, Meyer was een aardige vent die hem regelmatig uitnodigde op zijn feesten. Hij was uniek in zijn soort. Hij dronk niet, zat niet achter de vrouwen aan en had nooit een vuurwapen op zak. Meyer vertrouwde hem volledig. Voor een man in zijn positie was het gemakkelijk om mensen te vertrouwen. Een mensenleven was niet veel waard in die jaren. Er waren genoeg mensen in Havana die voor tien dollar en de belofte van een baantje een kogel door iemand zijn kop joegen. Als het slim en schoon moest gebeuren was 100 dollar voldoende. Voor dat bedrag kon je iemand van de aardbodem laten verdwijnen. Meyer maakte daar zo af en toe gebruik van. Maar niet meer dan strikt noodzakelijk. Hij had zijn zaakjes goed geregeld en geen enkele behoefte om een reputatie te vestigen als kille psychopaat, zoals sommige andere leden van de National Crime Association.

Juan had zijn werkzaamheden altijd met discretie uitgevoerd. Behalve Meyer was niemand op de hoogte. Hij had veel contacten op niveau, maar iedereen dacht dat hij stofzuigers importeerde uit de Verenigde Staten. Na de revolutie paste hij zich snel aan. Hij had kameleontische gaven en wist razendsnel zijn doel te bepalen en zich aan te passen om dat te bereiken. Al in het eerste jaar na de machtsovername werd hij bediende in een huis van Fidel Castro en werkte zich op tot diens privé-secretaris. Hij was als een van de weinigen in de positie om hem te vermoorden en er mee weg te komen. Hij was dat zelfs van plan geweest om zijn verbannen vrienden een plezier te doen. Het gif dat ze hem stuurden kwam alleen niet op tijd aan. Zelf verlangde hij hevig terug naar zijn oude leven. Hij was toen nog geen vijfendertig jaar oud en had volop mogelijkheden om zich omhoog te werken. Na de revolutie was geld verdienen verleden tijd. Bovendien was er in het communistische systeem geen plaats voor mensen met een afwijkende seksuele voorkeur. Toen aan het licht kwam dat hij de pot vaseline die hij altijd op zak had voor iets anders gebruikte dan het roestvrij houden van zijn heiligenbeeldjes verloor hij zijn baan en kon hij met pensioen. Hij overwoog om naar de Verenigde Staten te gaan, maar begreep dat hij daar werd gezocht door de FBI. De tijden waren veranderd. Meyer Lansky was de enige die nog op vrije voeten was. De FBI had er een dozijn agenten op gezet, maar Meyer pakte zijn zaakjes voorzichtig aan. Hij zou uiteindelijk in 1983 in vrijheid overlijden. Hij liet bijna een half miljard achter. Zelfs Lucky Luciano was gedeporteerd naar Italië. Als Juan de gok zou wagen zou hij al zijn spullen achter moeten laten. Zelfs zijn spaargeld. De douane was niet meer wat het geweest was. De huidige functionarissen kenden iedere truc. Ze hadden zelfs apparatuur waarmee bankbiljetten in de dubbele bodem van een koffer of in een jasvoering was te detecteren. Bovendien dacht hij dat die revolutie wel zou overwaaien. De afgelopen decennia hadden een hoop mafkezen elkaar afgewisseld in het presidentieel paleis. Je moest je steeds even gedeisd houden en je aanpassen. Voor je het wist was de situatie weer normaal. Hij had voldoende bijeen gespaard om het een tijd comfortabel uit te zingen.

Hij wees ze rustig naar de loszittende tegel in de badkamervloer. Daaronder troffen ze een metalen kist aan met bijna veertigduizend dollar.

‘Ik vraag me af wat jullie er mee gaan doen’ zei hij. ‘Het laatste vlees dat je zult proeven is dat van een oude man.’

Hij had toen al meer dan liter bloed verloren maar niets wees er op dat hij verslapte. Hij leek geen pijn te voelen. Ze konden van hem afsnijden wat ze wilden, hij ging onverstoorbaar verder met zijn verhaal. Felipe schreeuwde tegen hem dat hij zich niet moest verbeelden dat ze hem nog een seksuele dienst gingen bewijzen en maakte er een einde aan door hem met een een gietijzeren pook op zijn hoofd te slaan. Hij deed dat met zo’n kracht dat de schedel openspleet en zijn hersenen kwamen bloot te liggen. Het was geen prettig gezicht. Hij verstijfde in een angstwekkende grimas. Alsof hij hen uitlachte. Ze gooiden een laken over hem heen en gingen aan de slag. Ze haalden de schilderijen van de muur en legden die met alle andere kostbaarheden op een hoop. Toen ze daarmee klaar waren was het zoveel dat ze dat met geen mogelijkheid lopend konden meenemen. Ze besloten om Ignacio te bellen om hier samen met met zijn broer naartoe te komen met hun auto’s. Toen Camillo naar buiten wilde gaan om te kijken wat het adres was werden ze zich pas bewust in welke val ze waren gelopen. De deur was potdicht en nergens was een sleutel te bekennen. Ze haalden het hele huis overhoop maar vonden niets. De deur was van zeker tien centimeter dik massief hardhout en stevig vergrendeld. De ramen waren aan de binnenkant voorzien van tralies en aan de buitenkant van stalen rolluiken. Nergens in het huis vonden ze iets van gereedschap waarmee ze de deur konden forceren. Zelfs geen keukenmes. Het enige werktuig dat ze vonden was een uit been gesneden, precolombiaans mesje waarmee ze de man hadden gemarteld.

Na twee dagen zoeken kwamen ze een dossiermap met papieren van een ziekenhuis tegen. Zo kwamen ze er achter dat de man Juan Orta heette en een tumor ter grootte van een duivenei in zijn hoofd had. Toen hetgeen ze was overkomen steeds meer op een ingenieus plan begon te lijken van een stervende oude man die zijn tastzin was verloren kwam Camilo op het idee om de man open te snijden om te zien of hij de sleutel had ingeslikt. Ze kotsten het tapijt onder maar vonden niets.

De politie had er een uur voor nodig om de deur te forceren. Uiteindelijk kwam er met een hoop geraas een zee van licht binnen. En hij bedacht zich dat hij als kleuter keer op keer aan zijn moeder beloofd had om nooit met vreemde mannen mee te gaan en dat dit daglicht over een half uur voor altijd verdwenen zou zijn.

Bestel-nu

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather

Tienes Fósforo?

facebooktwitterlinkedinby feather

‘Tienes fosforo?’ Ze zei het bijna terloops, haar stem als smeulend asterhout. De wind was gaan liggen. De zee koelde af onder de nevelige zon. Ergens verderop bulderde een archaïsch kermisapparaat. Getergde kinderen smeten een gewonnen beer tegen de rotsen. Meeuwen, pelikanen en ander perifeer gevogelte pauzeerden in hun vlucht. Alles gleed van me af, het moment van ontcijfering verviel, huiverend viel ik ten prooi aan deze laatste deja-vu. Alles sloot ineen, de kleuren werden bestemder, meedogenloos zichzelf. Niets zou meer zeker zijn. De nachten zouden laveren tussen afgrond en onoverwinnelijkheid. De dagen onbepaald, iedere ochtend zou ik moment aan moment kneden, smeden, zonder ook maar een ogenblik uit mijn handen te verliezen. Ik huilde, perste de laatste geïsoleerde herinneringen uit mijn skelet. Ze pakte mijn handen, niet als gebaar maar uit noodzaak. De eindeloze zomer, de zomer van mijn wormstekige gedachten liep ten einde. Tezeer ten einde.

facebooktwitterlinkedinby feather
facebooktwitterlinkedinrssby feather